Translation of "Bonbons" in Dutch

J'aime les bonbons.

Ik hou van bonbons.

Nous voulons des bonbons.

- We willen snoep.
- Wij willen snoep.

J'achète des bonbons et des biscuits.

Ik koop snoep en koekjes.

- J'aime les sucreries.
- J'aime les bonbons.

- Ik hou van bonbons.
- Ik hou van snoepjes.
- Ik hou van snoep.

J'ai donné 3 bonbons à chaque enfant.

- Ik heb aan elk kind drie snoepjes gegeven.
- Ik heb aan ieder kind drie snoepjes gegeven.

Combien de bonbons a mangé Tom hier ?

Hoeveel snoepjes heeft Tom gisteren gegeten?

Comment s'appellent ces bonbons ronds au nougat ?

Hoe heten deze ronde nogasnoepjes?

Je préfère les biscuits et les bonbons à l'école, mais oui, je bois.

Ik heb liever koekjes of snoep dan alcohol, maar ik drink wel.

Je préfère les biscuits ou les bonbons à l'alcool, cela dit j'en bois quand même.

Ik heb liever koekjes of snoep dan alcohol, maar ik drink wel.

Veuillez laisser un message après le signal sonore ou bien nous jeter des bonbons dans la boîte aux lettres.

U kunt een bericht achterlaten na de pieptoon of bonbons in onze brievenbus doen.

- C'est comme d'être un enfant chez un confiseur.
- C'est comme d'être un enfant dans un magasin de bonbons.
- C'est comme d'être un enfant dans une confiserie.

Het is alsof je een kind in een snoepwinkel bent.