Examples of using "étudiante" in a sentence and their dutch translations:
Zij is een student.
Zij is een student.
Maria is een student.
- Mijn zus is studente geworden.
- Mijn zus werd studente op de universiteit.
Zij is een uitstekende student.
Ze is geen student.
Ze is een jonge student.
- Mijn zus is studente geworden.
- Mijn zus werd studente op de universiteit.
Ze plaagden de nieuwe studente.
Ik ben student aan een universiteit.
- Ik ben student.
- Ik ben een student.
Ze is een studente die serieus studeert.
- Tom gaat met een Chinese uitwisselingsstudent.
- Tom gaat uit met een Chinese uitwisselingsstudent.
Toen was ze student in Yale.
Ze plaagden de nieuwe studente.
- Ik ben student aan een universiteit.
- Ik ben student aan de universiteit.
Ik ben een nieuwe studente.
We wonen allemaal in hetzelfde studentenhuis.
- Ik ben een nieuwe student.
- Ik ben een nieuwe studente.