Examples of using "Tiedä" in a sentence and their dutch translations:
- Ik weet het niet.
- Ik weet niet.
- Weet ik niet.
- Ik weet het niet.
- Ik weet niet.
Ik weet het niet.
Dat weet ik niet.
Dat weet ik niet.
- Ik weet het niet.
- Weet ik niet.
- Ik weet het niet.
- Ik weet niet.
Ik weet het niet.
Ik weet het niet.
We weten het niet.
Niemand weet het.
Weet je het niet?
Weet je niet wie ik ben?
Hoe komt het dat je dit niet weet?
Ik weet niet of ik het kan doen.
Jij weet niet wie ik ben.
- Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen...
- Ik weet eenvoudig niet wat te zeggen...
Tom weet niet hoe laat het is.
Hij weet niet veel over Japan.
Dat is niet per se goed nieuws.
Ik ken zijn naam niet.
- Weet je zijn naam niet?
- Weet je niet hoe hij heet?
Niemand weet waarom.
Ik weet niets over Japan.
Ik weet niet waar te beginnen.
Ik weet niks van haar.
Ik weet het niet en wil ik ook niet weten.
Ik weet niet waar ik ben.
- Ik ken Toms achternaam niet.
- Ik ken Toms familienaam niet.
Ik weet niet of hij het weet.
- Weet je het niet?
- Kennen jullie dat niet?
Ik weet niet wat ik moet zeggen.
Ik weet niet wat je bedoelt.
- Ik weet niet of ik tijd heb.
- Ik weet niet of ik daar tijd voor heb.
Ik weet het niet.
- Ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen...
- Ik weet eenvoudig niet wat te zeggen...
Tom heeft geen verstand van programmeren.
Ik weet niet of ik tijd heb.
Je weet nooit wat je tegenkomt.
Ik weet niet wat dat is.
Ik weet niet wanneer hij komt.
- Ik ken haar echte naam niet.
- Haar echte naam ken ik niet.
Ik weet niet wie de taart heeft gemaakt.
Ik weet niet wat we gaan doen.
Weet je niet wie ik ben?
Ik weet niet of ik tijd heb.
Ik weet niet meer wat ik moet doen.
Ik weet niet waarom hij te laat is.
Ik weet niet hoe laat het is.
Ik weet niet wat te zeggen...
Niemand weet wat er gaat gebeuren.
- Ik weet het niet.
- Weet ik veel.
- Ik heb er geen woorden voor.
- Woorden schieten me tekort.
Ik weet niet of ik dat kan, maar ik zal het proberen.
Maar wat ik niet weet is of het eentje is die me ziek maakt.
Ik weet niet of dit een goede beslissing is.
Ik kan niet naaien of borduren.
Ik weet niet eens waar Tom woont.
Vergeet het niet: niemand weet alles.
Ik weet niet wat ik Tom moet zeggen.
Ik weet niet wat hier aan de hand is.
Ik weet niet of ik genoeg geld heb.
Ik weet niet precies wanneer ik terug zal zijn.
Ik weet niet wanneer mijn moeder terug zal komen.
Ik weet niet wat er gebeurd kan zijn.
- Ik weet niet wat ik als volgende ga doen.
- Ik weet niet wat ik nu ga doen.
Ik weet alleen, dat ik niet alles weet.
Je weet niet hoe graag ik je mag.
Ik weet niet wanneer hij komt.
Tom weet niet wat er met Maria gebeurd is.
Ik weet niet wat zeggen om u te troosten.
Een kikker in een waterput kent de oceaan niet.
- Ik weet niet waarom ik deze morgen in een slechte bui ben.
- Ik weet niet waarom ik zo slecht gehumeurd ben deze morgen.
Ik weet niet of ik dat kan, maar ik zal het proberen.
Ik weet niet wat te zeggen...
Ik weet alleen niet of ze me ziek maken.