Examples of using "Minä" in a sentence and their dutch translations:
Ik betaal.
Ik grinnikte.
Kan ik?
Ik!
Ik kwam, ik zag, ik overwon.
Waarom ik?
- Ik zal je helpen.
- Ik zal u helpen.
- Ik help je.
- Ik help u.
- Ik help jullie.
- Ik zal jullie helpen.
Ik ben het.
Ik zal blijven.
Ik ook!
Deze keer trakteer ik.
Ik ga.
Ik wil jou.
- Normaal ga ik te voet.
- Meestal loop ik.
- Normaal loop ik.
Ik blijf thuis.
Ik vermoed dat alleen maar.
Ik ben woedend.
Ik hou van honden.
- Aha.
- Ik snap het.
Breng ik u in de war?
Ik ben het.
Jij of ik?
Ik maakte maar een grapje.
Ik betaal belastingen.
Ik blijf hier.
Ik hou van talen.
Ik haat muggen.
Ik ga naar school.
Ik werk.
Maar ik,
Ik ben aan het hoesten.
Ik blijf.
- Ik panikeerde.
- Ik raakte in paniek.
- Ik nam ontslag.
- Ik heb ontslag genomen.
- Ik wachtte.
- Ik heb gewacht.
- Ik ben gebleven.
- Ik bleef.
Ik zal gaan.
Ik eet.
Ik luister.
Ik ben aan het praten.
- Ik verdrink!
- Ik ben aan het verdrinken.
Ik zal wachten.
- Ik stap op.
- Ik neem ontslag.
- Ik dien mijn ontslag in.
- Ik kap ermee.
- Ik stop ermee.
Ik zing.
Ik ben.
Ik begrijp het.
Ik weet het niet.
- Ik hou van je!
- Ik hou van jou!
- Ik hou van u!
Ik drink niet.
Ik weet niet of ik dat kan, maar ik zal het proberen.
Ik ben saai.
Ik ken hem.
Ik zal je een laptop geven.
Nee, ik ben een Engelsman.
Ik ga, zelfs al regent het.
- Ik denk dat ik het snap.
- Ik denk dat ik het begrijp.
- Ik geloof dat ik het begrijp.
- Ik ga.
- Ik zal gaan.
- Ik kom.
- Ik kom eraan.
In welk jaar bent u geboren?
Ik win.
Ik weet alles over hen.
- Wat doe ik?
- Wat zit ik te doen?
- Wat ben ik aan het doen?
- Ik hou van je.
- Ik zie u graag.
- Ik hou van je!
- Ik hou van jou!
Ik ben aan het lesgeven.
Ik zal het doen.
- Ik ben aan het eten.
- Ik eet.
Ik lees niet.
- Ik weet het niet.
- Ik weet niet.
- Weet ik niet.
Ik dans.
Ik heb een hekel aan ratten.
Ik ben politieagent.
Ik kom uit Tokio.
Ik ben op zoek naar een huis dat ik kan huren.
Ik kom uit Kyoto.
- Ik maak hem af.
- Ik ga hem vermoorden.
Ik zal het doen.
Ik zal op je wachten.
Ik ben.
- Dat vind ik leuk.
- Ik vind dat leuk.
Zelfs ik niet!
- Ik ben bang voor het donker.
- Ik ben bang in het donker.
Ik zou graag eten.
Dat ben ik.
Ik kan zwemmen.
Ik wil dansen.