Examples of using "Camping" in a sentence and their dutch translations:
Laten we gaan kamperen.
Ik ben gek op kamperen.
Ken houdt van kamperen.
Tom houdt van kamperen.
Tom ging kamperen.
We gaan morgen kamperen.
Ik wil gaan kamperen.
Men kan niet kamperen waar er geen water is.
- Tom ging met Maria kamperen.
- Tom ging op een kampeertocht met Maria.
Tom ging op een kampeertocht met zijn vader.
Ik ging 'n week alleen kamperen in Maine
Ik denk dat Tom en Mary eenzaam zouden worden als ze alleen gingen kamperen.