Translation of "Taart" in Spanish

0.009 sec.

Examples of using "Taart" in a sentence and their spanish translations:

Je taart is heerlijk.

- Tu tarta está deliciosa.
- Vuestra tarta está deliciosa.
- Tu pastel está delicioso.

Ik eet graag taart.

- Me gusta comer pastel.
- Me gusta comer tarta.

Wilt u wat taart?

- ¿Quiere pastel?
- ¿Quiere torta?

Mary bakt een taart.

- Mary está horneando una torta.
- Mary está preparando una tarta.

De taart is heerlijk.

El pastel está exquisito.

Zal er taart zijn?

¿Habrá un pastel?

Maria versierde de taart.

- Mary decoró el pastel.
- Mary decoró la tarta.

Ze houdt van taart.

Le encantan las tortas.

Wil je nog wat taart?

- ¿Te gustaría más pastel?
- ¿Quieres un poco más de pastel?

Wil je een stuk taart?

¿Quieres pastel?

Ik was gek op taart.

Me gustaba mucho la tarta.

Je hebt al taart gegeten.

Ya te has comido el pastel.

Wil er iemand nog wat taart?

- ¿Alguien quiere más tarta?
- ¿Alguien quiere un poco más de torta?
- ¿Hay alguien que quiera algo más de tarta?

Wie wil nog een stuk taart?

¿Quién quiere otra porción de torta?

Verdeel de taart onder jullie drieën.

Dividan esta torta entre ustedes tres.

Help jezelf met de taart, alsjeblieft.

Por favor sírvase torta.

Ze gaven Tom een stuk taart.

Le dieron un poco de pastel a Tom.

Mag ik nog een stuk taart hebben?

¿Me puedo comer otro trozo de torta?

Ze verdeelde de taart in vijf stukken.

- Ella dividió la torta en cinco porciones.
- Ella partió la tarta en cinco trozos.
- Ella dividió la tarta en cinco partes.

Ik zag mijn moeder de taart verstoppen.

Vi a mi madre esconder la tarta.

Deze taart is te zoet voor mij.

Esta tarta está demasiado dulce para mí.

Mama is een taart aan het maken.

Mamá está preparando una tarta.

Zou u nog een stuk taart willen?

- ¿Quieres otro trozo de pastel?
- ¿Querés otro pedazo de budín?

Mijn moeder verdeelde de taart in acht stukken.

Mi madre dividió la tarta en ocho partes.

Niet alle delen van de taart waren gelijk.

No todas las partes de la tarta eran iguales.

Ik weet niet wie de taart heeft gemaakt.

No sé quién hizo el pastel.

- Ik eet graag taart.
- Ik hou van gebak.

Me gustan los pasteles.

- Wil je wat taart?
- Wil je wat cake?

¿Quieres torta?

Mijn moeder maakt een taart voor mijn vader.

Mi madre le está haciendo un pastel a mi padre.

Mamma had een taart voor mijn verjaardag gebakken.

Mamá horneó un pastel para mi cumpleaños.

Mijn moeder heeft de taart in de koelkast gelegd.

Mi mamá puso la torta en el refrigerador.

Ik probeerde een stuk taart en het was heerlijk.

Probé un trozo de pastel y estaba delicioso.

Een taart in gelijke stukken snijden is nogal moeilijk.

Partir una tarta en partes iguales es bastante complicado.

Als ze geen brood hebben, laat ze dan taart eten!

¡Si no tienen pan, que coman pasteles!

Ze is een taart aan het kopen in de bakkerij.

Ella está comprando una torta en la panadería.

Ik ben van plan een taart te bakken voor Maria's verjaardag.

Voy a preparar un pastel para el cumpleaños de María.

Je kunt de rest van de taart opeten als je wenst.

Puedes comerte el resto del pastel si quieres.

We hebben meel, suiker en eieren nodig om deze taart te bakken.

Necesitamos harina, azúcar y huevos para hacer este pastel.

Zij sneed de taart in 6 stukken en gaf aan elk kind een stuk.

- Ella cortó la torta en seis trozos y le dio uno a cada uno de los niños.
- Ella cortó la tarta en seis trozos y dio uno a cada niño.

De taart was best goed gelukt, hoewel ze zich niet aan het recept had gehouden.

La torta salió bastante bien, y eso que ella no se apegó a la receta.