Translation of "Spelen" in Spanish

0.007 sec.

Examples of using "Spelen" in a sentence and their spanish translations:

- Laat ons spelen.
- Laten we spelen.

Juguemos.

Sommige jongens spelen tennis en anderen spelen voetbal.

Algunos chicos juegan tenis, y otros juegan fútbol.

Laat ons spelen.

Juguemos.

Kinderen moeten spelen.

Los niños necesitan jugar.

Tom wil spelen.

Tom quiere jugar.

Ik wil spelen.

Quiero jugar.

Wil je spelen?

¿Querés jugar?

Spelen jullie gitaar?

- ¿Tocas la guitarra?
- ¿Tocáis la guitarra?

Ze spelen vals.

- Engañaron.
- Hicieron trampas.

Brood en spelen.

Pan y circo.

Spelen is gezond.

Jugar es sano.

Laten we spelen.

Vamos a tocar.

- Zou je met mij spelen?
- Zouden jullie met mij spelen?
- Zou u met mij spelen?

- ¿Querrías jugar conmigo?
- ¿Jugarías conmigo?

- "Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."
- “Kun jij gitaar spelen?” “Ja.”

«¿Sabes tocar la guitarra?» «Sí.»

Kinderen spelen met speelgoed.

Los niños juegan con juguetes.

Betty kan piano spelen.

Betty puede tocar el piano.

Laten we volleybal spelen.

Juguemos al voleibol.

Laten we kaart spelen.

- Juguemos a las cartas.
- Juguemos a la baraja.

Tennis spelen is gemakkelijk.

Jugar tenis es fácil.

Zij kan piano spelen.

Ella sabe tocar el piano.

Laten we trefbal spelen.

Juguemos a las quemadas.

Hij kan fluit spelen.

Sabe tocar la flauta.

Laten we voetbal spelen.

¡Vamos a jugar al fútbol!

Basketbal spelen is leuk.

Jugar al baloncesto es divertido.

De meisjes spelen beachvolleybal.

Las chicas están jugando al voley playa.

Hij kan gitaar spelen.

Sabe tocar la guitarra.

Ik wil niet spelen.

No quiero jugar.

Iemand wil spellen spelen.

Alguien quiere jugar juegos.

Ik leer klarinet spelen.

Estoy aprendiendo a tocar el clarinete.

Ze spelen vaak samen.

Juegan mucho juntos.

Wij spelen dikwijls schaak.

A menudo jugamos al ajedrez.

Kunt ge schaak spelen?

¿Sabe cómo jugar al ajedrez?

Ik ga tennis spelen.

- Voy a jugar al tenis.
- Voy a jugar tenis.

Laten we verstoppertje spelen.

Juguemos a las escondidas.

Ik kan gitaar spelen.

Sé tocar la guitarra.

Laat de kinderen spelen.

Deja que los niños jueguen.

We spelen op zondag.

Jugamos los domingos.

Kinderen spelen met blokken.

Los niños juegan con cubos.

Ik kan Chopin spelen.

Puedo tocar Chopin.

- Laten we honkbal spelen.
- Laten we honkballen.
- Laten we honkbal spelen!

Juguemos al beisbol.

- Hij is daar aan het spelen.
- Hij is ginds aan het spelen.

Él está jugando por allá.

- Ik houd ervan honkbal te spelen.
- Ik hou ervan honkbal te spelen.

Me gusta jugar al béisbol.

Jullie spelen ook een rol.

Uds. juegan una parte.

Ik zou graag tennis spelen.

Me gustaría jugar al tenis.

Tegenwoordig spelen kinderen niet buiten.

Hoy en día los niños no juegan afuera.

"Kunt gij gitaar spelen?" "Ja."

- "¿Sabes tocar la guitarra?" "Sí."
- «¿Sabes tocar la guitarra?» «Sí.»

John kon geen gitaar spelen.

John no sabía tocar la guitarra.

Wil je met me spelen?

¿Quieres jugar conmigo?

Alle jongens spelen graag honkbal.

A todos los niños les gusta jugar al béisbol.

Morgen gaat hij tennis spelen.

Mañana él jugará a tenis.

Tom en Mary spelen kaarten.

Tom y Mary están jugando a las cartas.

Elke zaterdag spelen we voetbal.

Jugamos al fútbol cada sábado.

Tom houdt van biljart spelen.

A Tom le gusta jugar al billar.

Jon kan geen gitaar spelen.

John no sabe tocar la guitarra.

Wij houden van voetbal spelen.

Nos gusta jugar al fútbol.

Hij gaat morgen honkbal spelen.

Él jugará baseball mañana.