Translation of "Brood" in Russian

- Je hebt brood gekocht.
- U heeft brood gekocht.
- Jullie hebben brood gekocht.
- U kocht brood.
- Jij kocht brood.
- Jullie kochten brood.

- Вы купили хлеб.
- Ты купил хлеб.

- Ik heb brood.
- Ik heb een brood.

У меня есть хлеб.

- Maria kocht brood.
- Maria heeft brood gekocht.

- Мэри купила хлеба.
- Мэри купила хлеб.

- Wij kochten brood.
- Wij hebben brood gekocht.

- Мы купили хлеба.
- Мы купили хлеб.

- Ze bakte brood.
- Ze heeft brood gebakken.

Она испекла хлеб.

- Tom bakte brood.
- Tom heeft brood gebakken.

Том испёк хлеб.

- Ik bakte brood.
- Ik heb brood gebakken.

Я испёк хлеб.

- Hij kocht brood.
- Hij heeft brood gekocht.

Он купил хлеб.

- Zij kocht brood.
- Zij heeft brood gekocht.

Она купила хлеб.

- Maria kocht wat brood.
- Maria heeft brood gekocht.

- Мэри купила хлеба.
- Мэри купила хлеб.

Ik eet brood.

Я ем хлеб.

Eet het brood!

- Ешьте хлеб!
- Ешь хлеб!

Is er brood?

Хлеб есть?

Jij kocht brood.

Ты покупал хлеб.

Zij kocht brood.

Она покупала хлеб.

U kocht brood.

Вы покупали хлеб.

Ik koop brood.

Я покупаю хлеб.

Jij koopt brood.

Ты покупаешь хлеб.

Hij koopt brood.

Он покупает хлеб.

Tom koopt brood.

Том покупает хлеб.

Ze koopt brood.

Она покупает хлеб.

Wij kopen brood.

Мы покупаем хлеб.

U koopt brood.

Вы покупаете хлеб.

Zij kopen brood.

Они покупают хлеб.

Ik heb brood.

У меня есть хлеб.

Tom bakte brood.

Том пёк хлеб.

Brood en spelen.

Хлеба и зрелищ.

Zij eten brood.

Они едят хлеб.

Zij hebben brood.

У них есть хлеб.

Ik wil brood.

- Я хочу хлеб.
- Я хочу хлеба.

Eet dat brood!

- Ешь тот хлеб!
- Ешьте тот хлеб!

Wij eten brood.

Мы едим хлеб.

Ik bak brood.

Я пеку хлеб.

Katten eten brood.

Кошки едят хлеб.

Hij kocht brood.

Он купил хлеб.

- Ik ben brood aan het bakken.
- Ik bak brood.

Я пеку хлеб.

- Ze proefden het brood.
- Ze hebben het brood geproefd.

Они попробовали хлеб.

- Hoeveel brood is er nog?
- Hoeveel brood is er over?

- Сколько хлеба осталось?
- Сколько осталось хлеба?

Ik hou van brood.

Я люблю хлеб.

Je bent een brood.

Ты хлеб.

De jongen eet brood.

Мальчик ест хлеб.

Waar is het brood?

Где хлеб?

Het brood werd hard.

Хлеб зачерствел.

Zij hebben brood gekocht.

Они покупали хлеб.

Je hebt brood gekocht.

- Ты купил хлеб.
- Ты купил хлеба.
- Ты купила хлеба.
- Ты купила хлеб.

U heeft brood gekocht.

- Вы купили хлеб.
- Вы купили хлеба.

Het meisje eet brood.

Девочка ест хлеб.

De vrouw eet brood.

Женщина ест хлеб.

Hoe maakt men brood?

Как пекут хлеб?

Dit brood is heerlijk.

Этот хлеб очень вкусный.

Ze heeft brood gebakken.

Она испекла хлеб.

Het brood is vers.

Хлеб свежий.

Ik kan brood bakken.

Я умею печь хлеб.

De man eet brood.

Мужчина ест хлеб.

Dit brood is glutenvrij.

Это безглютеновый хлеб.

Tom kocht wat brood.

Том купил хлеба.

Maria koopt geen brood.

Мэри не покупает хлеб.

Hij heeft minder brood.

У него меньше хлеба.

En een beetje brood.

И немного хлеба.

De man at brood.

Мужчина ел хлеб.