Translation of "Maken" in Spanish

0.012 sec.

Examples of using "Maken" in a sentence and their spanish translations:

maken.

.

- We maken allen fouten.
- We maken allemaal fouten.

Todos cometemos errores.

Woorden maken verschil.

Las palabras importan.

Bijen maken honing.

Las abejas hacen miel.

We maken vorderingen.

Estamos progresando.

Geen ruzie maken.

No discutáis.

- Goeie rekeningen maken goeie vrienden.
- Effen rekeningen maken goede vrienden.
- Goede rekeningen maken goede vrienden.

Las cuentas claras y el chocolate espeso.

- Wil je een sneeuwpop maken?
- Wilt u een sneeuwpop maken?
- Willen jullie een sneeuwpop maken?

¿Quieres hacer un muñeco de nieve?

- Ik zal u gelukkig maken.
- Ik zal je gelukkig maken.

- Te haré feliz.
- Yo te haré feliz.

- Aangenaam kennis te maken.
- Prettig met u kennis te maken!

- Encantado de conocerlo.
- Mucho gusto.

maken wij zelf uit

estamos en el asiento del conductor,

Maar ze bang maken?

¿Pero asustarlos?

Iedereen kan fouten maken.

- Todo el mundo puede equivocarse.
- Todos pueden cometer errores.

Ga Mary wakker maken.

- Vete a despertar a Mary.
- Ve a despertar a Marie.

We maken soms fouten.

A veces cometemos errores.

Kleren maken de man.

La ropa hace al hombre.

Horrorfilms maken me bang.

Me dan miedo las películas de terror.

Spinnen maken graag spinnenwebben.

A las arañas les gusta hacer telarañas.

Aangenaam kennis te maken.

- Encantado de conocerte.
- Me alegra conocerte.

Ze maken altijd ruzie.

Ellos siempre están peleando.

Ze maken een salade.

Ellos preparan una ensalada.

We maken allen fouten.

Todos cometemos errores.

We maken een grapje.

Estamos bromeando.

Computers maken mensen dom.

Los computadores hacen tontas a las personas.

Ze maken ons beter.

Nos hacen mejores personas.

Welk geluid maken vleermuizen?

¿Qué sonido hacen los murciélagos?

Buitenlanders maken mij nieuwsgierig.

Los extranjeros me dan curiosidad.

- Je kan je eigen maken.
- Je kan er zelf een maken.
- U kan er een voor uzelf maken.
- Je kunt er zelf een maken.

- Puedes hacerte uno propio.
- Usted puede hacerse uno propio.

- Iedereen maakt fouten.
- We maken allen fouten.
- We maken allemaal fouten.

Todos cometemos errores.

- Buitenlanders intrigeren me.
- Buitenlanders maken me nieuwsgierig.
- Buitenlanders maken mij nieuwsgierig.

- La gente extranjera me intriga.
- Los extranjeros me intrigan.
- Los extranjeros me dan curiosidad.

- We maken ons zorgen om je.
- We maken ons zorgen om u.
- We maken ons zorgen om jullie.

Estamos preocupados por ti.

- Kan je de defecte radio maken?
- Kunt u de defecte radio maken?

¿Puedes arreglar la radio defectuosa?

- Je kan er zelf een maken.
- Je kunt er zelf een maken.

- Puedes hacerte uno propio.
- Tú mismo puedes hacer uno.

- Laat ons hier een foto maken.
- Laten we hier een foto maken.

- Tomemos una foto aquí.
- Hagamos una foto aquí.

- Aangenaam kennis te maken.
- Ik ben blij je te leren kennen.
- Prettig met u kennis te maken!
- Aangenaam.
- Aangenaam kennis te maken!
- Aangenaam kennis met je te maken.
- Prettig kennis met je te maken.

Encantado.

Ik ga veel handgebaren maken.

Haré muchos gestos con las manos.

Ik ga het intellectueel maken.

Haré que se vea intelectual.

Om voedsel te maken – ‘autotroof’.

para hacer comida, "autótrofo".

Maar deze filters maken fouten.

Pero estos filtros cometen errores.

maken ziekenhuizen ons vaak zieker.

los hospitales con frecuencia nos enferman más.

Alleen vrouwtjes maken deze reis.

Solo las hembras hacen este viaje de ida.

Ze maken gebruik van licht.

Hacen uso de las luces.

maken transport makkelijker voor iedereen.

facilitan el transporte a todo el mundo.

Ik zal je gelukkig maken.

- Te haré feliz.
- Yo te haré feliz.

Vele kleintjes maken een grote.

Muchos pocos hacen un mucho.

Laten we een reis maken.

Hagamos un viaje.

Te veel zoetigheden maken dik.

Demasiados dulces engordan.

Vele handen maken licht werk.

Muchas manos hacen liviano el trabajo.

Ze zou iedereen gelukkig maken.

Ella haría a todos felices.

Dat kun je niet maken.

- No puedes hacer esto.
- No pueden hacer esto.

Mag ik een foto maken?

- ¿Puedo tomar una foto?
- ¿Puedo sacar una foto?
- ¿Puedo hacer una foto?

Dat kan je niet maken.

- No puedes hacer eso.
- No podés hacer eso.

Huiswerk maken is extreem saai.

Hacer los deberes es tremendamente aburrido.

- Aangenaam kennis te maken.
- Aangenaam.

- Encantado.
- Encantado de conocerlo.
- Encantado de conocerte.
- Mucho gusto.
- Un placer conocerte.

Ik ga een koffie maken.

- Prepararé algo de café.
- Haré café.

- Aangenaam!
- Aangenaam kennis te maken!

Encantado.

Ik zal u gelukkig maken.

- Te haré feliz.
- Yo te haré feliz.

Ik moest een keuze maken.

Tuve que hacer una elección.

Veel mensen maken soortgelijke fouten.

Mucha gente comete errores similares.

Tom wilde een sneeuwman maken.

Tomás quería hacer un muñeco de nieve.

Ga je een wandeling maken?

¿Vas a dar un paseo?

Dromen kunnen me gek maken.

Los sueños me pueden volver loco.

De kinderen maken veel herrie.

Los niños están alborotando mucho.

Tom begon excuses te maken.

Tom empezó a poner excusas.

Je kan je eigen maken.

Puedes hacerte uno propio.

Italiaanse politici maken me kwaad.

Me dan rabia los políticos italianos.