Translation of "Wachten" in Hungarian

- Ze wachten.
- Zij wachten.

Várnak.

- Je gasten wachten.
- Uw gasten wachten.
- Jullie gasten wachten.

Várnak a vendégeid.

- We zullen wachten.
- We wachten wel.

Várni fogunk.

- Waar wachten jullie op?
- Waarop wachten jullie?

Mire vártok?

- Ze wachten op je.
- Ze wachten op jullie.

Rád várnak.

Kan het wachten?

Ez várhat még?

Ze zullen wachten.

Várni fognak.

Ik kan wachten.

Tudok várni.

Je zult wachten.

Várni fogsz.

Ik zal wachten.

- Várni fogok.
- Várakozni fogok.

Jullie moeten wachten.

Várnod kell.

Tom zou wachten.

Tom várna.

Wachten helpt niet.

A várakozással nem megyünk semmire.

- Hoelang moet je wachten?
- Hoelang zal je moeten wachten?

Mennyit kell várnod?

- Ik haat wachten.
- Ik heb een hekel aan wachten.

Utálok várni.

- Ik kan niet meer wachten.
- Ik kan niet langer wachten.

Nem tudok tovább várni.

- Zou je even kunnen wachten?
- Zou u even kunnen wachten?

Nem baj, ha várnotok kell néhány percet?

En stedelijke roofdieren wachten.

És a városi ragadozók lesben állnak.

Laten we hier wachten.

Itt várjunk.

Waarop wachten we nu?

- Mire várunk?
- Na mire várunk?

Ik kan niet wachten.

Nem tudok várni.

Ik zal buiten wachten.

Kint fogok várni.

Zij wachten op ons.

Várnak ránk.

We wachten op Tom.

- Tomot várjuk.
- Tomra várunk.

Waarom wachten op Kerstmis?

Miért várni karácsonyig?

Waarom moeten wij wachten?

Miért kell várnunk?

- Tom wacht.
- Tom zit te wachten.
- Tom is aan het wachten.

Tomi vár.

- Ik zal wachten aan de bushalte.
- Ik zal wachten bij de bushalte.

A buszmegállónál fogok várni.

Toen moesten we lang wachten.

Aztán hosszú várakozás következett.

Ik moest een tijdje wachten.

Azt mondták, hogy várjak egy kicsit.

Hij zal op je wachten.

Várni fog rád.

Ik kan niet meer wachten.

Nem tudok tovább várni.

Vroeg Tom ons te wachten?

Kért minket arra Tom, hogy várjunk?

Ik kan niet langer wachten.

Nem tudok tovább várni.

Ik kan niet eeuwig wachten.

Nem tudok várni örökké.

- Iedereen wacht.
- Ze wachten allemaal.

Mindenki vár.

Tom zal op je wachten.

Tom várni fog rád.

Laat ons een beetje wachten.

Várjunk csak!

We kunnen beter even wachten.

- Inkább várunk.
- Jobb lenne, ha várnánk.

Zou u even kunnen wachten?

Tudnál várni egy percet?

Zou je even kunnen wachten?

Tudsz egy kicsit várni?

Hoe lang moet ik wachten?

Meddig kell várnom?

Ik sta buiten te wachten.

Kint várok.

Ik zal op je wachten.

Várni foglak.

- Ge moet niet wachten tot het einde.
- Je moet niet tot het einde wachten.

Nem kell zárásig maradnod.

Ze moet wachten op de duisternis.

Várnia kell, amíg leszáll a sötétség.

Daar zat ze op te wachten.

Pontosan erre várt.

Ze wachten allemaal op het donker.

Mindannyian arra várnak, hogy leszálljon az éj.

Hoe lang zullen we moeten wachten?

Meddig kell várnunk?

Tom wil niet zo lang wachten.

- Tom nem akar olyan sokat várni.
- Tom nem akar olyan sokáig várni.

We kunnen geen twee weken wachten.

Nem tudunk két hetet várni.

Laten we niet te lang wachten.

Ne várakozzunk túl sokáig.

Ik wil Tom niet laten wachten.

Nem akarom megvárakoztatni Tomot.

Ik heb een hekel aan wachten.

Utálok várni.

Ik wil niet zo lang wachten.

Nem akarok olyan sokat várni.

Vraag hem alstublieft om te wachten.

Kérlek, mondd meg neki, hogy várjon!

Gelieve alstublieft dertig minuten te wachten.

Légy szíves, várni harminc percet.

Ik zal hier op je wachten.

Itt fogok várni rád.

Ik kan niet op je wachten.

- Nem tudlak megvárni.
- Nem tudok rád várni.
- Nem tudom önt megvárni.
- Nem tudok önre várni.

De prins is aan het wachten.

Vár a herceg.

Laten we tot zes uur wachten.

Várjunk hat óráig.

Voor een trein wachten is saai.

A vonatra várni unalmas.

Hoelang moeten we wachten, denk je?

Meddig kell várnunk, mit gondolsz?

- Waar wacht je op?
- Waar wachten jullie op?
- Waar wacht u op?
- Waarop wachten jullie?

Mire vár?

- Ik ben op de bus aan het wachten.
- Ik sta op de bus te wachten.

- Várok a buszra.
- Várom a buszt.

Terwijl ze wachten tot het tij keert...

Amíg az ár fordulását várják,

Ik zal hier wachten tot hij terugkomt.

Itt fogok várni, ameddig vissza nem jön.

Ik sta op de bus te wachten.

- Várok a buszra.
- Várom a buszt.

Ik kan niet nog een week wachten.

Nem várhatok még egy hétig.

We moesten lang op de bus wachten.

Sokáig kellett a buszra várnunk.

Ik zal hier wachten tot ze komt.

- Itt fogok várni, amíg megjön.
- Itt várok, amíg megérkezik.

We moesten tien minuten op hem wachten.

Tíz percig kellett várnunk rá.

Ik weet dat Tom niet kan wachten.

Tudom, hogy Tom nem várhat.

Ik blijf hier wachten tot hij komt.

Itt várok, amíg nem jön.

Op wie was Tom aan het wachten?

Kit várt Tom?

Laten wij hier wachten tot ze terugkomt.

Itt várunk, amíg vissza nem jön.

Jullie kunnen daarop wachten tot sint-juttemis!

Arra aztán várhattok!

Er is mij gevraagd hier te wachten.

Arra kértek, hogy itt várjak.

We wachten al een half uur op u.

Már fél órája várok rád.