Translation of "Zijt" in Finnish

0.004 sec.

Examples of using "Zijt" in a sentence and their finnish translations:

Waar zijt ge?

Missä lienet?

Zijt ge niet gelukkig?

Etkö ole onnellinen?

Zijt ge allemaal klaar?

Oletteko te kaikki valmiina?

Zo! Gij zijt haar broer!

- Sinä siis olet hänen veljensä!
- Siis sinä olet hänen veljensä!

- Zijt ge alleen?
- Ben je alleen?

Oletko yksin?

- Gij zijt kinderen.
- Jullie zijn kinderen.

Olette lapset.

- Ge zijt mooi.
- Jij bent mooi.

- Olet kaunis.
- Olette kaunis.

- Zijt ge dokter?
- Ben je arts?

Oletko lääkäri?

- Waar ben je?
- Waar zijt ge?

Missä sinä olet?

Zijt ge klaar om te beginnen?

- Oletko valmis aloittamaan?
- Oletko sinä valmis aloittamaan?
- Oletteko valmiit aloittamaan?
- Oletteko te valmiit aloittamaan?

Zijt ge al eens in Amerika geweest?

- Oletko koskaan ollut Amerikassa?
- Oletko ikinä ollut Amerikassa?

- Weet je het zeker?
- Zijt ge zeker?

Oletko varma?

- Zijt gij Tom niet?
- Ben jij Tom niet?

Etkös sinä ole Tom?

- Gij zijt nieuwe studenten.
- Jullie zijn nieuwe studenten.

Te olette uusia oppilaita.

- Ge zijt mijn vriend.
- Je bent mijn vriend.

Sinä olet minun ystävä.

- Zijt ge niet gelukkig?
- Bent u niet gelukkig?

Etkö ole onnellinen?

- Ge zijt mooi.
- Jij bent mooi.
- Je bent mooi.

Olet kaunis.

- Waar ben je?
- Waar zijt ge?
- Waar zijn jullie?

- Missä sinä olet?
- Missä te olette?

- Zijt ge dokter?
- Bent u een dokter?
- Ben je arts?

- Oletko lääkäri?
- Ook sä lääkäri?

- Waarom zijt ge zo treurig?
- Waarom ben je zo verdrietig?

- Miksi oot niin surullinen?
- Miksi olet niin surullinen?

- Ge zijt mooi.
- Jij bent mooi.
- Jullie zijn mooi.
- Je bent mooi.

- Olet kaunis.
- Olette kaunis.
- Olette kauniita.

- Wie bent u?
- Wie zijt gij?
- Wie zijn jullie?
- Wie ben jij?

- Kuka sinä olet?
- Kuka sä oot?
- Kuka sää oot?

- Zijt ge student?
- Bent u student?
- Bent u studente?
- Ben je student?

- Oletko opiskelija?
- Oletko sinä opiskelija?

- Wanneer zijt ge begonnen met Duits te leren?
- Wanneer ben je begonnen Duits te leren?

Milloin aloit opiskella saksaa?

- Het doet mij plezier dat ge terug zijt.
- Het verheugt me je terug te zien.

Mukava nähdä sinun palanneen.

- Wat wilt ge worden als ge groot zijt?
- Wat wil je worden als je groot bent?

Mikä haluat olla isona?

- Weet je het zeker?
- Zijt ge zeker?
- Weet u dat zeker?
- Weten jullie het zeker?
- Ben je zeker?

- Oletko varma?
- Oletko ihan varma?

- Ik weet dat je rijk bent.
- Ik weet dat ge rijk zijt.
- Ik weet dat u rijk bent.

Tiedän että olet rikas.

- Ik weet dat je rijk bent.
- Ik weet dat ge rijk zijt.
- Ik weet dat u rijk bent.
- Ik weet dat jullie rijk zijn.

Tiedän että olet rikas.

- Hoe ouder ge wordt, hoe moeilijker het wordt een nieuwe taal te leren.
- Hoe ouder ge zijt, hoe moeilijker het is een taal te leren.
- Hoe ouder je wordt, des te moeilijker wordt het een nieuwe taal te leren.

- Mitä vanhempi olet, sitä vaikeampi sinun on oppia kieliä.
- Mitä vanhempi sinä olet, sitä vaikeampi sinun on oppia kieliä.
- Vanhempana on vaikeampi oppia kieliä.