Translation of "Trots" in English

- Ik was zeer trots.
- Ik was erg trots.

I was very proud.

Tom is trots.

Tom is proud.

- Ik ben trots op je.
- Ik ben trots op u.
- Ik ben trots op jullie.
- Ik ben trots op jou.

- I'm proud of you.
- I am proud of you.

- Ik ben trots op je.
- Ik ben trots op u.
- Ik ben trots op jullie.

- I'm proud of you.
- I am proud of you.
- I'm proud of you guys.

- Tom is trots op jou.
- Tom is trots op u.

Tom is proud of you.

Wees trots op jezelf.

Be proud of yourself.

Tom zou trots zijn.

Tom would be proud.

Hij heeft geen trots.

- He has no pride.
- He's got no pride.
- He hasn't got any pride.

- Ik ben trots op jullie allen.
- Ik ben trots op jullie.

I'm proud of you all.

- We zijn allen trots op jou.
- We zijn allen trots op u.

We're all proud of you.

- Keiko is trots op haar familie.
- Keiko is trots op haar gezin.

Keiko is proud of her family.

Tom is trots op Mary.

Tom is proud of Mary.

Daarop kan je trots zijn.

You can be proud of that.

Ik ben trots op jullie.

- I'm proud of you.
- I am proud of you.

Mijn trots is niet gekrenkt.

My pride's not hurt.

Mijn nederigheid maakt me trots.

My humility makes me proud.

Ben je trots op jezelf?

Are you proud of yourself?

Ik ben trots op u.

I'm proud of you.

Ik ben daar trots op.

I'm proud of that.

Tom zou trots zijn geweest.

- Tom would've been proud.
- Tom would have been proud.

Tom is trots op u.

Tom is proud of you.

Tom is trots op jou.

Tom is proud of you.

Tom moet erg trots zijn.

Tom must be very proud.

Sami was trots op me.

Sami was proud of me.

Tom was trots op zichzelf.

Tom was proud of himself.

Ze was trots op hem.

She was proud of him.

- Ik ben zeer trots op mijn zoon.
- Ik ben heel trots op mijn zoon.

I'm very proud of my son.

- Je zou trots op jezelf moeten zijn.
- Jullie zouden trots op jezelf moeten zijn.

You should be proud of yourselves.

Hij is trots op zijn zoon.

- He is proud of his son.
- He takes pride in his son.
- He prides himself on his son.

Ze is trots op haar zoon.

- She is proud of her son.
- She prides herself on her son.

Ze is trots op haar dochter.

- She takes pride in her daughter.
- She is proud of her daughter.

Ik ben trots op zijn eerlijkheid.

I am proud of his honesty.

Hij is trots op zijn wiskundevaardigheden.

He's proud of his math skills.

Ik ben trots op mijn nederigheid.

I pride myself on my humility.

Ik ben echt trots op je.

I'm really proud of you.

Engeland is trots op zijn poëten.

England is proud of her poets.

Ik ben trots op mijn kinderen.

I'm proud of my children.

Ik ben trots op mijn schoenen.

I am proud of my shoes.

Pappa is trots op zijn auto.

Father is proud of his car.

Geluk maakt trots, ongeluk maakt wijs.

Luck makes us arrogant, bad luck makes us wise.

Ik ben trots op jullie allen.

- I'm proud of all of you.
- I'm proud of you all.

We zijn erg trots op je!

- We're very proud of you.
- We're very proud of you!

Ik ben trots op mijn zoon.

- I'm proud of my son.
- I am proud of my son.

Ik ben trots op mijn dochter.

I'm proud of my daughter.

Mijn ouders waren trots op mij.

My parents were proud of me.

We zijn trots op ons team.

We're proud of our team.

We zijn heel trots op Tom.

We're very proud of Tom.

Tom is trots op zijn werk.

- Tom is proud of his work.
- Tom takes pride in his work.

We zijn echt trots op Tom.

We're really proud of Tom.

Tom is trots op zijn verleden.

Tom is proud of his past.

Ik ben trots op mijn school.

I'm proud of my school.

Zijn jullie trots op jullie vader?

Are you proud of your father?

Ik ben trots op dit land.

I'm proud of this country.

Mijn moeder is trots op mij.

My mother is proud of me.

We zijn allen trots op jou.

We're all proud of you.

- Tom moet heel fier zijn.
- Tom moet zeer trots zijn.
- Tom moet erg trots zijn.

Tom must be very proud.

...en ik ben trots op je keuzes.

and I'm proud of the decisions you made.

Zij was heel trots op haar vader.

She was very proud of her father.

Hij kan trots zijn op zijn vader.

- He may well be proud of his father.
- He can be proud of his father.

Ze is erg trots op haar postzegelverzameling.

She takes great pride in her stamp collection.

Je zou trots op jezelf moeten zijn.

You should be proud of yourself.

We zijn allemaal erg trots op Tom.

We're all very proud of Tom.