Translation of "Brief" in English

0.009 sec.

Examples of using "Brief" in a sentence and their english translations:

- Mail deze brief.
- Stuur deze brief.

Mail this letter.

- Schrijf je een brief?
- Schrijft ge een brief?

Are you writing a letter?

Stuur deze brief.

Mail this letter.

Lees de brief.

Read the letter.

- Ik heb een brief gelezen.
- Ik las een brief.

I read a letter.

- Hij heeft een brief geschreven.
- Hij schreef een brief.

He wrote a letter.

- Van wie is die brief?
- Wiens brief is dit?

Who is this letter from?

- Ik heb je brief ontvangen.
- Ik heb uw brief ontvangen.
- Ik heb jullie brief ontvangen.

I received your letter.

Bedankt voor je brief.

Thank you very much for your letter.

Schrijft ge een brief?

Are you writing a letter?

Hij schrijft een brief.

- He writes a letter.
- He's writing a letter.
- He is writing a letter.

Ik schrijf een brief.

I write a letter.

Bedankt voor je brief!

- Thank you for your letter.
- Thank you for your letter!

Mijn brief bleef onopgemerkt.

My letter went unheeded.

Zij schreef één brief.

She wrote one letter.

Tom schrijft een brief.

Tom is writing a letter.

Ik schrijf geen brief.

I am not writing a letter.

Ik las een brief.

I read a letter.

Tom verscheurde de brief.

Tom ripped up the letter.

Wiens brief is dit?

Whose letter is this?

Emily schreef een brief.

Emily wrote a letter.

Is mijn brief verzonden?

Was my letter sent?

Tom las de brief.

Tom read the letter.

Lees gewoon de brief.

Just read the letter.

- Uw brief heeft mij gelukkig gemaakt.
- Je brief maakte me gelukkig.
- Je brief heeft me gelukkig gemaakt.

Your letter made me happy.

- Je brief maakte me gelukkig.
- Je brief heeft me gelukkig gemaakt.

Your letter made me happy.

- Ik schrijf een brief.
- Ik ben een brief aan het schrijven.

- I am writing a letter.
- I'm writing a letter.

- Ik schreef Tom een ​​brief.
- Ik schreef een brief aan Tom.

- I wrote Tom a letter.
- I wrote a letter to Tom.

- Zij scheurde zijn brief in vele stukjes.
- Zij verscheurde zijn brief.

She tore his letter to pieces.

- Emily is een brief aan het schrijven.
- Emily schrijft een brief.

Emily is writing a letter.

- Ik zal morgen een brief schrijven.
- Ik ga morgen een brief schrijven.

- I am going to write a letter tomorrow.
- I'm going to write a letter tomorrow.

- Ik heb gisteren je brief gekregen.
- Ik heb gisteren uw brief gekregen.

I received your letter yesterday.

- Hier is een brief voor jou.
- Hier is een brief voor u.

Here is a letter for you.

- Ik heb zojuist jouw brief ontvangen.
- Ik heb zojuist uw brief ontvangen.

I just received your letter.

- Ik heb zojuist jouw brief ontvangen.
- Ik heb net je brief ontvangen.

I just received your letter.

De brief zal morgen aankomen.

The letter will arrive tomorrow.

De man schrijft geen brief.

The man isn't writing a letter.

Heeft u de brief ontvangen?

Did you receive the letter?

Het was een lange brief.

- It was a long letter.
- This was a long letter.

Ik moet een brief schrijven.

I have to write a letter.

Wie heeft de brief geschreven?

Who wrote the letter?

Waar gaat de brief over?

What is the letter about?

Hij zal een brief schrijven.

He will be writing a letter.

Heb je mijn brief gekregen?

- Did you receive my letter?
- Did you get my letter?

Wie heeft een brief geschreven?

Who wrote a letter?

Wie heeft deze brief geschreven?

Who wrote this letter?

Heb je haar brief gekregen?

- Did you get his letter?
- Did you get her letter?

Moet ik een brief schrijven?

Do I have to write a letter?

Dit is een belangrijke brief.

This is an important letter.

Ik heb een brief geschreven.

I wrote a letter.

Wie heeft deze brief vertaald?

Who translated this letter?

Ik heb een brief gelezen.

I read a letter.

Maria schreef me een brief.

Maria wrote me a letter.