Examples of using "Bana" in a sentence and their dutch translations:
- Zeg het me.
- Vertel het me.
- Zeg maar.
Schrijf me.
Waarom geloof je me niet?
Je moet me geloven.
Ze geloofden me niet.
- Raak me niet aan!
- Blijf van mijn lijf!
Laat het me weten.
Kijk me aan.
Schreeuw niet tegen me.
Geef me een knuffel.
- Laat zien!
- Laat het me zien.
Wat gaat mij dat aan?
- U moet het me vertellen.
- Jullie moeten het me vertellen.
Zwijg erover.
Je mag me citeren.
- Ik ben weg.
- Ik ben hier weg.
Raak me niet aan.
- Je mag me geloven.
- Jullie kunnen me geloven.
Vertrouw op mij.
Geloof me.
Je hebt mij.
- Jullie kunnen me geloven.
- Jullie mogen me geloven.
- Je bent me wat verschuldigd.
- U bent me wat verschuldigd.
- Jullie zijn me wat verschuldigd.
Heb medelijden!
Sla me.
- Geloof me!
- Geloof me.
- Vertel het me!
- Zeg het me!
Schrijf me.
Geef mij het boek.
Breng hem naar mij toe.
Je had me dat gisteren moeten vertellen.
Geef mij het nummer.
Je zou me kunnen helpen.
Vertel me de waarheid.
Ik wil niet uitgelachen worden.
Gooi de bal naar me toe.
Ik wil boter bij de vis.
Vertel me het verhaal.
- Geef me jouw tas.
- Geef me uw tas.
- Geef me jullie tas.
Geef me water!
Opa heeft het voor mij gekocht!
Geef me de slippers! Hé! Geef ze aan mij!
Geef me er een paar.
"Vertrouw me", zei hij.
Toon mij andere.
Het is me om het even.
Je had het me de eerste keer kunnen zeggen.
Wat zou je me aanraden?
- Help mij a.u.b.
- Help me a.u.b.
- Help me alsjeblieft.
- Ga je me helpen?
- Gaat u me helpen?
Waarom staar je naar mij?
toen ik mijn diagnose kreeg,
Kom je niet mee met mij?
Vertel me het verhaal.
Ze kwam me te hulp.
- Vertel mij over uw plan.
- Leg me je plan uit.
- Vertel me over je plan.
Geef me je geld.
Stuur me de rekening.
- Waarom hebt ge mij niet geloofd?
- Waarom geloofde je me niet?
- Waarom geloofde u me niet?
- Waarom geloofden jullie me niet?
- Waarom heb je mij niet geloofd?
Alsjeblieft, vertel het me.
Let maar niet op mij, alsjeblieft.
De man keek me aan.
Vertel me erover!
Toon me je papieren!
Geef me tijd.
- Geef antwoord.
- Antwoord me dit.
- Ze vertrouwde mij.
- Ze had vertrouwen in mij.
Breng me het woordenboek.
- Judy bekeek mij.
- Judy keek naar mij.
Stuur het naar me op.
Bewijs het me.
Hij vertelde me de waarheid.
Hij respecteert me.
Mij best.
Geef het wapen aan mij!
Staar me niet zo aan.
Vertel me over hem.
- Geef me de sleutel.
- Geeft u me de sleutel.
- Je hebt het me beloofd.
- U hebt het me beloofd.
- Jullie hebben het me beloofd.
- Je beloofde het me.
- U beloofde het me.
- Jullie beloofden het me.
Ze deelde het geheim niet met me.
Je moet het me leren.
Ze maakte vis klaar voor mij.
Vertel me over Tatoeba.
Niemand geloofde mij.
Niemand zal me geloven.
Je moet mij bedanken.
Dat doet me deugd!
Geef ze aan me!
Gaan jullie met me mee?
Geef me mijn handdoek.
- Wat kan je mij geven?
- Wat kunt u mij geven?