Examples of using "Haciendo" in a sentence and their dutch translations:
- Wat doe je?
- Waar bent u mee bezig?
- Wat ben je aan het doen?
- Wat doe je nu?
- Wat ben je nu aan het doen?
- Wat zit je nu te doen?
- Waar bent u mee bezig?
- Ik ben mijn huiswerk aan het maken.
- Ik maak mijn huiswerk.
Wat was je aan het doen?
- Wat doe je?
- Wat ben je aan het doen?
- Hij wordt ouder.
- Hij wordt oud.
Wat zijn jullie aan het doen?
Wat is hij aan het doen?
- Hij speelde vals.
- Hij bedroog.
Al doende leert men.
- Wat doen we?
- Wat zijn we aan het doen?
- Ik maak koffie.
- Ik ben koffie aan het maken.
Wat ben ik aan het doen?
Wat ben je aan het doen?
Wat zijn ze aan het doen?
Wat was je aan het doen?
- Ik maak guacamole.
- Ik ben guacamole aan het maken.
- Wat doet hij?
- Wat is hij aan het doen?
- Wat is ze aan het doen?
Wat denk je dat ik aan het doen was?
Wat denk je dat ik aan het doen was?
Wat deed ze uiteindelijk?
Tom gaat vooruit.
Je doet het verkeerd.
Ze was thee aan het maken.
- Wat ben je godsnaam aan het doen?
- Wat ben je hemelsnaam aan het doen?
Ik word ouder.
- Ik ben mijn huiswerk aan het maken.
- Ik maak mijn huiswerk.
Sam, wat ben je aan het doen?
Tom speelt vals.
Ik kook.
Wat is Ken aan het doen?
- Het begint laat te worden.
- Het wordt laat.
Ik doe helemaal niets.
Wat doet Tom?
Ik maak een roerei.
Wat ben je aan het doen, papa?
Het is koud.
- Ze is aan het spijbelen.
- Ze spijbelt.
- Ik was cake aan het bakken.
- Ik was een cake aan het bakken.
We zijn aan het barbecueën.
- Hij wordt ouder.
- Hij wordt oud.
Jullie kopen.
- We zijn aan het niksen.
- We zijn niets aan het doen.
- De klok tikt.
- De klok is aan het tikken.
Wat doe je hier?
Ik wil graag beginnen met een paar vragen.
Hij is met iets bezig.
- Waar zijn ze mee bezig?
- Wat zijn ze aan het doen?
- Jane maakt haar huiswerk.
- Jane is haar huiswerk aan het maken.
Wat was je vanochtend aan het doen?
Waarom doen zij dat?
Waarom doe ik dit?
Tom doet niets.
Wat doe je?
In theorie ben ik net met wiskunde bezig.
Doe je iets speciaals?
Ik kan me niet herinneren dat gedaan te hebben.
- De klok tikte.
- De klok was aan het tikken.
Wat ga je ermee doen?
- Waarom doet zij dat?
- Waarom doet hij dat?
Wat denk je dat ik aan het doen was?
- Wat doe ik?
- Wat zit ik te doen?
- Wat ben ik aan het doen?
Wat zijn jullie hier aan het doen?
Wat doe jij hier in godsnaam?
Wat deed hij hier?
Ik ga ermee door.
Dit ging ze uiteindelijk doen.
Ze maken dat ik trager nadenk.
Daar ben momenteel ik mee bezig.