Examples of using "Chicago" in a sentence and their dutch translations:
Hallo, Chicago!
Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.
Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.
Carol woont in Chicago.
Bezoek je liever Boston of Chicago?
Ze zijn met de auto naar Chicago gegaan.
Ze is met de bus naar Chicago gegaan.
Mike heeft een vriendin die in Chicago woont.
Mike heeft een vriendin die in Chicago woont.
Haar beslissing om naar Chicago te verhuizen verbaasde ons.
Ik bezocht zulke steden als New York, Chicago en Boston.
Tom komt uit Boston maar nu woont hij in Chicago.
Volgende maand zal er een nieuw filiaal in Chicago openen.
Het eerste reuzenrad ter wereld werd gebouwd in Chicago. Het is genoemd naar zijn bouwer George Washington Gale Ferris jr.