Examples of using "уехала" in a sentence and their dutch translations:
Ze is naar Italië gegaan.
Ze ging naar Ibaragi.
Ze is naar Amerika gegaan.
Ze ging weg.
Ze stapte op haar fiets en reed weg.
Mijn vrouw is het weekend weg.
Ze ging naar Italië om literatuur te studeren.
Waarom ging ze weg?
Tom weet dat Maria naar Boston is gegaan.
Tom zei dat Mary naar Boston was gegaan.
Wanneer vertrok jouw zus vanuit Tokio naar Londen?
- Uw broer heeft mij gezegd dat ge naar Parijs geweest zijt.
- Je broer zei dat je naar Parijs was gegaan.
Ze is net vertrokken.
- De collega die getrouwd is met een Fransman, is naar Parijs.
- De collega die getrouwd is met een Fransman, is naar Parijs vertrokken.
Ik vertrok.
Ze heeft nog niet gebeld sinds ze naar Londen is gegaan.
Tom wilde dat Maria wegging.
Ze heeft het ziekenhuis een uur geleden verlaten.
Tom weet niet waarom Mary wegging.
Tom wist niet eens dat Maria ervandoor was gegaan.
Wanneer ben je gegaan?
In 1900 verliet hij Engeland en kwam nooit weer terug.
Wanneer ben je gegaan?