Examples of using "ушла" in a sentence and their dutch translations:
Ik stop. Maar ik stopte niet.
Is ze weg?
Maria is weggegaan.
- Toms vrouw heeft hem verlaten.
- Tom zijn vrouw verliet hem.
Ze ging vroeg weg.
Ze zou weggaan.
De magie is weg.
Ze ging onmiddellijk weg van hier.
Ze ging weg.
Ze ging weg zonder afscheid te nemen.
- Hij is vertrokken.
- Hij is weg.
Ik heb het uitgemaakt met Tom.
Ik heb mijn man verlaten.
En ze legde het geweer neer en liep weg.
...maar ik weer niet waar ze heen is gegaan.
Ik ben hier weg.
Ze verliet het huis zonder gedag te zeggen.
Ze ging naar huis.
Waarom ging ze weg?
Die avond was ze naar het concert geweest.
Ik heb geen idee waar ze heen is.
Ze heeft afgelopen maand ontslag genomen.
Wil je weten waarom mijn vrouw bij me wegging?
Wil je dat ik wegga?
Wil je dat ik wegga?
Ze is net vertrokken.
Ik vertrok.
Koningin Elizabeth I stierf in 1603.
Wil je dat ik wegga?
Tom wilde dat Maria wegging.
Waarom ging Jane naar het station?
Wil je echt dat ik ga?
Een man die je wilde zien, kwam terwijl je weg was.
Ik ging naar huis.
Hoe zou jij je voelen als je vrouw je zou verlaten?
Tom weet niet waarom Mary wegging.
- Die avond ging ze naar een concert.
- Die avond was ze naar het concert geweest.
Waarom heeft ze ons verlaten?
Tom wist niet eens dat Maria ervandoor was gegaan.
Wanneer ben je gegaan?
Wanneer ben je gegaan?