Examples of using "жена" in a sentence and their dutch translations:
Hoe gaat het met je vrouw?
Is je vrouw thuis?
Mijn vrouw is arts.
Maria is mijn vrouw.
Hoe gaat het met uw echtgenote?
Hoe gaat het met mijn vrouw?
Mijn vrouw is zwanger.
- Hoe gaat het met je vrouw, Tom?
- Hoe gaat het met uw vrouw, Tom?
- Toms vrouw heeft hem verlaten.
- Tom zijn vrouw verliet hem.
- Ik ben jouw vrouw niet.
- Ik ben niet jouw vrouw.
- Ik ben niet jouw echtgenote.
- Ik ben jouw echtgenote niet.
Zijn vrouw is Franse.
Maria is Toms vrouw.
Ze is een fantastische echtgenote.
Zij is mijn vrouw.
Mijn vrouw is een vegetariër.
Zijn vrouw is Zweeds.
Mijn vrouw is Italiaans.
- Ik ben de vrouw van Tom.
- Ik ben Toms vrouw.
Waar is mijn vrouw?
Mijn vrouw is arts.
Mijn vrouw is Pools.
Is dat Tom zijn vrouw?
Dit is Tom zijn vrouw.
Zijn tweede vrouw is Japans.
Zijn vrouw leert me Italiaans.
Mijn vrouw haat katten.
Mijn echtgenote kwam niet met me mee.
Toms vrouw is ongeveer van mijn leeftijd.
Tom heeft een echtgenote.
Hoe gaat het met je vrouw?
- Mijn vrouw keek verbaasd.
- Mijn vrouw leek verrast te zijn.
- We zijn getrouwd.
- We zijn man en vrouw.
- Wij zijn man en vrouw.
Mijn vrouw haat katten.
Mijn vrouw probeert te slapen.
- Ik ben jouw vrouw niet.
- Ik ben niet jouw vrouw.
- Ik ben niet jouw echtgenote.
- Ik ben jouw echtgenote niet.
Hier is mijn vrouw, Minna.
- Ik ben Mary, de vrouw van Tom.
- Ik ben Mary, Toms vrouw.
De vrouw van Thomas verwacht een tweeling.
Ik heb een jonge vrouw.
- Mijn vrouw komt uit Australië.
- Mijn echtgenote komt uit Australië.
Je bent al mijn vrouw!
Ik ben Toms ex-vrouw.
Mijn vrouw houdt van appeltaart.
Zijn vrouw zit voortdurend aan zijn kop te zeuren.
Mijn vrouw denkt dat ik gek ben.
Ik heb een vrouw en een kind.
Ze is niet zijn vrouw. Ze is zijn dochter.
- Uw vrouw is kwaad op u.
- Je vrouw is boos op je.
Mijn vrouw kan slecht autorijden.
De vrouw is altijd aan de zijde van de man.
Mijn vrouw houdt van haar tuin.
Mijn vrouw houdt van haar tuin.
Mijn vrouw is nu aan het koken.
Zijn vrouw is onze lerares Italiaans.
Mijn vrouw is het weekend weg.
Mijn vrouw heeft net een baby gekregen.
Zijn vrouw komt uit Californië.
De man en de vrouw drinken thee.
Zijn vrouw leert me Italiaans.
Zijn vrouw leert me Italiaans.
Mijn vrouw houdt van appeltaart.
Toms vrouw is jonger dan zijn dochter.
Wat vindt uw vrouw ervan?
Ik heb een vrouw en drie kinderen.
Toms vrouw kent Mary's man niet.
Mijn vrouw zal ook blij zijn u te zien.
Mijn vrouw helpt me bij het bouwen van de wegen.
Mijn vrouw heeft vorige week een kind gebaard.
Zijn vrouw is mijn leerkracht Italiaans.
Een man wiens echtgenote overleden is, heet een weduwnaar.
Zij is de vrouw van Alain.