Examples of using "дочери" in a sentence and their dutch translations:
Hij heeft twee dochters.
Uw dochters zijn mooi.
- Wij zijn de dochters van Tom.
- Wij zijn Toms dochters.
Zijn dit je dochters?
- Bel uw dochter.
- Roep uw dochter.
- Bel jullie dochter.
- Roep jullie dochter.
- Roep je dochter.
- Bel je dochter.
- Zijn dat uw dochters?
- Zijn dat jouw dochters?
- Zijn dat jullie dochters?
- Bel uw dochter.
- Bel jullie dochter.
- Roep je dochter.
- Bel je dochter.
Ik heb twee dochters.
Ze heeft twee dochters.
Hij heeft drie dochters.
Ze is jonger dan zijn dochter.
Hij heeft twee dochters.
Wij hebben drie dochters.
Ik heb drie dochters.
We hebben twee dochters.
Tom heeft twee dochters.
Tom leest voor aan zijn dochter.
Tom heeft drie dochters.
Mijn dochter is drie jaar oud.
Tom kocht zijn dochter een jurk.
Hij heeft een zoon en twee dochters.
Zij is de beste vriendin van m'n dochter.
Hij is de beste vriend van m'n dochter.
- Tom trouwde met de dochter van Mary.
- Tom trouwde met Mary haar dochter.
- Tom trouwde met Mary's dochter.
Toms vrouw is jonger dan zijn dochter.
- Tom kocht een cadeautje voor zijn dochter.
- Tom kocht een cadeau voor zijn dochter.
Hij heeft een zoon en twee dochters.
Hij heeft een zoon en twee dochters.
We hebben twee dochters.
Tom kocht een cadeau voor zijn dochter.
Een weduwe had twee dochters.
Mijn dochter heeft een denkbeeldige vriend.
Ik draag dit boek op aan mijn dochter.
Ik heb drie dochters uit te huwelijken.
Tom en ik hebben drie dochters.
- Bel mijn dochter.
- Roep mijn dochter.
Ze hebben tweelingdochters.
We hebben twee dochters en twee zonen.
Ik heb twee dochters en twee zonen.
Hij heeft een zoon en twee dochters.
Helene is depressief wegens haar dochter.
We hebben twee dochters.
Ze heeft vier dochters, en ze zijn alle vier mooi.
Wie bezoeken er in het algemeen vaker hun ouders: zonen of dochters?
en ik dacht aan mijn kind van twee
Hij heeft drie dochters; een ervan is getrouwd, de anderen niet.
Hij wil met mijn dochter trouwen.