Examples of using "все" in a sentence and their dutch translations:
Iedereen is geschokt.
- Iedereen was aanwezig.
- Allen waren aanwezig.
Iedereen is gelukkig.
Iedereen is dood.
Iedereen bad.
- Iedereen klapt.
- Iedereen applaudisseert.
Iedereen is weggegaan.
Is iedereen gelukkig?
Iedereen is aan het kijken.
Iedereen liegt.
Iedereen weet dat.
Iedereen begon te lachen.
Waar is iedereen?
Het lijkt erop dat iedereen weg is.
Iedereen geloofde ons.
Iedereen maakt fouten.
Iedereen was verbaasd.
Allemaal aan boord!
- Iedereen wacht op je.
- Iedereen wacht op u.
- Iedereen wacht op jullie.
Iedereen houdt van haar.
Iedereen houdt van hem.
Ik heb alles gezien en weet alles.
Iedereen zoekt geluk.
- Iedereen doet het.
- Iedereen doet dit.
- Iedereen doet dat.
Al de dozen zijn leeg.
Iedereen wint.
- Iedereen doet dit.
- Iedereen doet dat.
Maak dat je hier wegkomt! Ieder van jullie!
Iedereen haat Tom.
- Dat is iedereen opgevallen.
- Iedereen heeft dat gemerkt.
Iedereen hield van Tom.
Iedereen houdt van geld.
Iedereen haat me.
- De bloemen zijn alle verwelkt.
- De bloemen zijn allemaal verwelkt.
Mannen zijn ook allemaal hetzelfde!
Iedereen weet dat.
Iedereen ziet er gelukkig uit.
Ze keken allemaal.
- Sluit alle ramen.
- Doe alle ramen dicht!
Alle honden zijn trouw.
- Ze zagen er allemaal gelukkig uit.
- Iedereen zag er gelukkig uit.
Iedereen bukken!
Iedereen kent de wet.
Iedereen houdt van haar.
- Bijna iedereen kwam.
- Bijna iedereen is gekomen.
Houdt iedereen van muziek?
Iedereen wil geld.
Zijn alle zwanen wit?
Iedereen dronk koffie.
Iedereen plaagde Tom.
...gebroken.
Het staat klaar.
Iedereen gaat dood.
Iedereen staat.
Hoe gaat het met iedereen?
Iedereen lachte.
- Iedereen was stil.
- Ze waren allemaal stil.
- Zij waren allemaal stil.
- Ze waren allen stil.
- Zij waren allen stil.
Iedereen is gelukkig.
Iedereen is klaar.
Iedereen is er.
Is iedereen klaar?
Iedereen lacht.
Waar is iedereen?
De hele wereld kijkt toe.
Is iedereen gelukkig?
Iedereen droomt.
- Iedereen verandert.
- Ieder mens verandert.
Iedereen juichte.
Iedereen is stil.
Iedereen schreeuwde.
Iedereen glimlachte.
Iedereen wachtte.
- Iedereen wacht.
- Ze wachten allemaal.
Iedereen is ziek.
Iedereen heeft het overleefd.
Iedereen stond.
Iedereen keek.
Iedereen is ontsnapt.
Iedereen glimlacht.
Iedereen bleef.
Iedereen raakte in paniek.
Iedereen heeft betaald.
Iedereen wist het.
Iedereen weet het.
Iedereen lachte.
Iedereen giechelde.
Iedereen sprong.