Translation of "Zadzwonić" in Dutch

0.010 sec.

Examples of using "Zadzwonić" in a sentence and their dutch translations:

Muszę zadzwonić.

- Ik moet even telefoneren.
- Ik moet een telefoontje doen.

Możesz zadzwonić później?

Zou je misschien later kunnen terugbellen?

Mogę zadzwonić później?

Kan ik later terugbellen?

Kiedy mogę do ciebie zadzwonić?

Wanneer kan ik je bellen?

Mógłbyś zadzwonić do mnie później?

Kun je me later bellen?

Chcę zadzwonić, ale nie mam drobnych.

Ik wil een telefoontje plegen, maar ik heb geen kleingeld.

Miałem do niej zadzwonić, ale zapomniałem.

Ik was van plan haar te bellen, maar ik ben het vergeten.

Mam prawo zadzwonić do mojego adwokata.

Ik heb het recht mijn advokaat op te bellen.

- Muszę zawołać Toma.
- Muszę zadzwonić do Toma.

Ik moet Tom bellen.

Nie mogę zadzwonić do Mariki. Ona mieszka w Finlandii!

Ik kan Marika niet bellen. Ze woont in Finland!