Examples of using "Przyjaciółką" in a sentence and their dutch translations:
Zij is zijn vriend.
- Ge zijt mijn vriend.
- Je bent mijn vriend.
Ik wil alleen maar je vriendin zijn, niets meer.
Je bent mijn beste vriend.
Tom gelooft dat Mary zijn beste vriendin is.
- Ben ik jouw vriend?
- Ben ik uw vriend?
- Ben ik jullie vriend?
Ik wil gewoon een vriend van je zijn, niets meer.