Examples of using "Professore" in a sentence and their dutch translations:
Goedendag, professor!
Ik ben professor.
- Hij is een Italiaanse leraar.
- Hij is een leraar Italiaans.
Wie is jouw leraar?
- Mijn broer is professor.
- Mijn broer is een professor.
- Wie is uw leraar?
- Wie is jouw leraar?
Stop met praten wanneer de leraar binnenkomt.
Ik ben professor.
Deze professor is vorig jaar overleden.
- De professor is aan het telefoneren.
- De leraar is aan het telefoneren.
Ik ben leraar.
Onze leraar ziet er heel jong uit.
Stop met praten wanneer de leraar binnenkomt.
Onze leraar is een echte idioot.
Stop met praten wanneer de leraar binnenkomt.
Mijn broer is leraar.
Hij is mijn leraar.
- Vergelijk jouw antwoorden met die van de professor.
- Vergelijk jouw antwoorden met die van de leraar.
Onze leraar komt steeds precies op tijd in de les.
en als universiteitsdocent, dacht ik een hoogtepunt te bereiken --
De professor hield een college over het Midden-Oosten.
- Hoe is die leraar?
- Hoe is die lerares?
- Mijn vader is leraar.
- Mijn vader is een leraar.
Ik weet dat je een leerkracht bent.
- Je bent een leraar.
- Je bent een lerares.
- Je bent leerkracht.
Hij is onze leraar Engels.
Hij wordt een goede leraar.
- Tom is een geschiedenisdocent.
- Tom is leraar geschiedenis.
De leraar heette meneer Grey.
Ik zal jouw leraar zijn.
Google is mijn leraar.
- Ik ben ook leraar.
- Ook ik ben leraar.
Ik wil graag leraar worden.
Hij kwam naar Berlijn als een leraar.
Mijnheer Tanaka is onze leraar Engels.
Meneer Brown is onze leraar Engels.
Onze leraar komt altijd precies op tijd voor de les.
- HIj kwam als leraar naar Berlijn.
- Hij kwam naar Berlijn als een leraar.
Hij is onze leraar Engels.
De leraar vroeg me of ik klaar was en voegde eraan toe dat allen bij de schoolpoort op me wachtten.
Waarom bent u lerares geworden?
- Wie is uw leraar?
- Wie is jouw leraar?
- Mijn vader is geen leraar, maar een dokter.
- Mijn vader is geen leraar, maar een arts.
Ik had docent moeten worden.
De leraar gaf haar veel informatie over de universiteit.
- Ik ben leraar Frans.
- Ik ben lerares Frans.
De professor beschuldigde Tom van fraude.
De leraar gaf ons huiswerk.
- Onze leraar ziet er heel jong uit.
- Onze lerares ziet er heel jong uit.
- Wie is jouw lievelingsleraar?
- Wie is jouw favoriete leraar?
Onze leraar is een echte idioot.
Mijn droom is om leraar te worden.
Hij boog voor zijn leerkracht.
- Ik ben ook leraar.
- Ook ik ben leraar.
- Ik weet dat je een leerkracht bent.
- Ik weet dat je leraar bent.
- Ik weet dat u leraar bent.
Het maakt mijn natuurkundeleraar niet uit als ik de lessen verzuim.
Onze leraar heeft ons in twee groepen onderverdeeld.