Examples of using "Quando" in a sentence and their dutch translations:
- Wanneer vertrekt ge?
- Wanneer vertrek je?
Wanneer schrijf je?
Wanneer starten we?
Wanneer gaat u komen?
Wanneer begin ik?
- Wanneer zullen we er zijn?
- Wanneer komen we aan?
- Wanneer ben je vrij?
- Wanneer bent u vrij?
- Wanneer zijn jullie vrij?
Wanneer hebt ge haar ontmoet?
Wanneer heb je hem ontmoet?
- Wanneer bent u geboren?
- Wanneer ben je geboren?
- Wanneer zijn jullie geboren?
Wanneer ben je gegaan?
Wanneer begint het?
- Wanneer keer je terug?
- Wanneer kom je terug?
Wanneer starten we?
- Wanneer vertrekt ge?
- Wanneer vertrek je?
- Weet je wanneer ze komt?
- Weet u wanneer ze komt?
- Weten jullie wanneer ze komt?
Weet je wanneer hij terugkomt?
- Wanneer moet je weg?
- Wanneer moet je vertrekken?
Wanneer willen jullie gaan?
Wanneer zullen we er zijn?
Wanneer heb je hem gekocht?
Wanneer starten we?
Wanneer?
- Hoe laat ben je opgestaan?
- Wanneer ben je opgestaan?
Wanneer ben je getrouwd?
Kom wanneer ge maar wilt.
Wanneer zijn jullie geboren?
Wanneer gaan jullie twee trouwen?
Hoe laat eet u ontbijt?
Wanneer studeert Tom?
Wanneer bent u geboren?
- Wanneer ga je terug naar Japan?
- Wanneer gaan jullie terug naar Japan?
- Wanneer gaat u terug naar Japan?
Wanneer ben je aangekomen?
Bel me als je er klaar voor bent!
- Wanneer speel je tennis?
- Wanneer speelt u tennis?
- Wanneer spelen jullie tennis?
- Wanneer tennist u?
- Wanneer tennis je?
- Wanneer tennissen jullie?
- Wanneer zal je terugkomen naar school?
- Wanneer kom je terug naar school?
- Wanneer kom je thuis?
- Wanneer kom je naar huis?
Wanneer ben je in Londen?
Hoe laat ga je naar bed?
Ik bel je wanneer ik aankom.
- Wanneer was je in Australië?
- Wanneer was u in Australië?
- Wanneer waren jullie in Australië?
Wanneer ben je in München?
Wij kiezen wanneer we gaan versnellen of vertragen.
Wanneer kunnen we eten?
Wanneer is zij geboren?
Wanneer zouden we dat kunnen doen?
- Sinds wanneer?
- Vanaf wanneer?
Wanneer komt die aan?
Wanneer komt hij terug?
- Wanneer eindigt het?
- Wanneer is het voorbij?
Wanneer starten we?
Wanneer landen we?
Wanneer komt ge terug?
Wanneer zullen we gaan?
Wanneer gaat het open?
Wanneer schrijf je?
Zeg me wanneer je me gaat bellen.
- Kijk me aan als ik tegen je praat.
- Kijk me aan als ik tegen je praat!
Wanneer bent u teruggekomen van Londen?
Ik bel je wanneer ik klaar ben.
Wanneer ben je klaar om te vertrekken?
Wanneer ben je naar Parijs gekomen?
Wanneer was dat?
Wanneer slapen uilen?
- Wanneer begint de voorstelling?
- Hoe laat begint de voorstelling?
Wanneer beginnen lessen?
Wanneer is het gebouwd?
Wanneer keert ge terug naar Italië?
Wanneer ben je opgestaan?
- Ik vind het fijn wanneer het koud is.
- Ik vind het leuk als het koud is.
- Sluit de deur bij het weggaan.
- Doe de deur dicht als je weggaat.
- Sluit de deur wanneer je vertrekt.
Wanneer heb je leren zwemmen?
Wanneer heb je met Tom gesproken?
Wanneer komt het u uit?
- Wanneer het regent, neemt ze de bus.
- Als het regent, neemt ze de bus.
Wanneer eten we? Ik heb honger.
- Mijn oom bezoekt mij af en toe.
- Mijn oom komt me af en toe opzoeken.
- Wanneer is het jouw verjaardag?
- Wanneer is je verjaardag?
Al zo lang als we communiceren,
Wanneer was je ermee klaar?
- Ik zal gaan als hij terug is.
- Ik ga weg als hij terug is.
Wanneer deed ik dat?