Examples of using "Ken" in a sentence and their dutch translations:
- Ik heb gestemd voor Ken.
- Ik heb voor Ken gestemd.
Ik geloof Ken.
Ken zocht je.
Wat is Ken aan het doen?
Ik heb Ken gisteren ontmoet.
Ken wil een fiets.
Ken stak de kaarsen aan.
Ken is gelukkig.
Ken ziet er gelukkig uit.
Ken heeft tegen mij gewonnen met schaken.
De naam van de hond is Ken.
- Ken zoende Toms vriendin.
- Ken zoende Tom zijn vriendin.
Ken heeft een gitaar.
Ik geloof Ken.
Blij u te leren kennen, Ken.
Ken heeft twee katten.
Wat eet Ken?
Ken verzamelt oude munten.
Ik vertrouw Ken.
Hoi, ik heet Ken Saitou.
Ken is in Kioto aangekomen.
Mike en Ken zijn vrienden.
Ik heb Ken ontmoet aan het park.
Ken stak de kaarsen aan.
Ken reed Tom naar het ziekenhuis.
De hond heet Ken.
Was Ken gisteren thuis?
Ken ging naar het park om Yumi te ontmoeten.
Mijn vrienden noemen me Ken.
Ken is ouder dan Seiko.
Tom maakt Ken belachelijk.
Ken houdt van kamperen.
Ken praat alsof hij alles weet.
Ken heeft meer boeken dan jij.
De hond van Ken is heel dik.
Ken speelt altijd voetbal.
Wie is groter, Ken of Taro?
Weet Ken Toms echte naam?
Was deze brief geschreven door Ken?
Ken heeft niet meer dan tien boeken.
Wie rent het snelst, Ken of Tony?
Ken ging naar het park om Yumi te ontmoeten.
Ken was aan het lezen toen ik thuiskwam.
Tom en Ken spelen iedere middag tennis.
Ken hield op met praten en begon te eten.
Ken leerde vele Japanse liedjes uit het hoofd.
Jane is dik en onbeschoft en rookt te veel. Maar Ken vindt haar schattig en charmant. Daarom wordt er gezegd dat liefde blind is.