Examples of using "Gyalog" in a sentence and their dutch translations:
We reisden te voet.
Ik ga te voet.
- Ze liepen.
- Ze hebben gelopen.
Ze gaat te voet naar school.
Zij loopt naar het werk.
- Ik ga lopend naar school.
- Ik ga te voet naar school.
Ik moest te voet naar huis gaan.
- Normaal ga ik te voet.
- Normaal loop ik.
„Hoe ben je gekomen?“ „Te voet.“
Tom loopt.
Normaal lopen we naar school.
Ik loop altijd naar school.
- Hij liep naar huis.
- Hij is naar huis gelopen.
- Ik ga lopend naar school.
- Ik ga te voet naar school.
Ik ging lopend naar school.
Is het te ver om te lopen?
Hij gaat dikwijls te voet naar school.
- Hij ging te voet naar huis.
- Hij liep naar huis.
- Hij is te voet naar huis gegaan.
Ze gaat te voet naar school.
Tom ging te voet naar huis.
- Normaal ga ik te voet.
- Meestal loop ik.
- Normaal loop ik.
Sommigen gingen te voet, anderen gingen met de fiets.
Normaal lopen we naar school.
Gaat hij te voet naar school of met de fiets?
Tom liep.
Ga jij elke dag te voet naar school?
Waarom ga je te voet, als je een auto hebt?
Tom heeft besloten om te voet te gaan.
De auto was kapot, dus moesten ze lopen.
Hij gaat iedere dag te voet naar zijn werk, behalve als het regent.
De schaakstukken zijn: pion, paard, loper, toren, koningin en koning.