Examples of using "Megyek" in a sentence and their dutch translations:
Ik ga met u mee.
- Ik ga.
- Ik zal gaan.
Ik ga wel alleen.
Ik ga naar de kerk.
Ik ga naar de bank.
Ik ga naar de bank.
Ik ga naar de stad.
Ik ga naar bed.
Ik ga te voet.
Ik ga naar school.
Ik ga met Tom.
Ik ga niet.
Ik ga naar school.
Ik ga met u mee.
Ik ga naar de kerk.
Ik ga naar Parijs.
- Ik zal u vergezellen.
- Ik ga met u mee.
- Ik ga met je mee.
Ik ga naar bed.
Ik ga naar het werk.
Ik zal er wel zijn.
Ik neem een taxi.
Morgen ga ik naar Parijs.
- Ik ga gewoonlijk om vier uur naar huis.
- Normaal ga ik om vier uur naar huis.
- Vandaag ga ik niet naar school.
- Ik ga vandaag niet naar school.
Natuurlijk ga ik.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Ik ga.
Ik ga naar het strand.
Ik ga er alleen heen.
Ik ga bij mijn vriend.
Ik ga elk jaar.
Ik ga ook.
- Ik ga naar het vliegveld.
- Ik ga naar de luchthaven.
Ik zou liever de bus nemen.
Ik ga naar de winkel.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Ik ga nu wat water kopen.
Ik zal nooit weggaan.
Ik ga naar het park.
- Ik ga naar de bank.
- Ik ben op weg naar de bank.
Ik ga nergens heen.
Ga ik in de juiste richting?
Ik ga met u naar Hannover.
- Normaal ga ik te voet.
- Normaal loop ik.
Ik ga naar het zwembad.
Morgen ga ik naar Parijs.
Ik zal morgen naar de tandarts gaan.
Ik ga naar mijn moeders huis voor Kerstmis.
Ik doe iedere morgen boodschappen.
Ik loop altijd naar school.
Morgenochtend vertrek ik naar Londen.
Ik ga elke zomer naar het platteland.
Volgende maand vertrek ik naar Australië.
Morgen ga ik bergbeklimmen.
Om zeven uur ga ik naar school.
Ik ga om elf uur naar bed.
Ik zal gaan.
- Ik ga lopend naar school.
- Ik ga te voet naar school.
Ik ga me omkleden.
Ik zal het de anderen vertellen.
Ik vertrek over een minuut.
Ik ga naar de kerk met de auto.
Ik ga elke zondag naar de kerk.
's Zondags ga ik naar de kerk.
Gewoonlijk ga ik met de fiets naar school.
Ik ga tennis spelen.
Ik kleed me om voor ik naar het dansfeest ga.
Ik ga vanavond tennissen.
's Zomers ga ik elke dag naar het zwembad.
Ik ga elke ochtend naar school.
Ik ga niet naar school op zondag.
- Vandaag ga ik niet naar school.
- Ik ga vandaag niet naar school.
In geval dat het regent, zal ik niet vertrekken.
Ik ga elk jaar.
- Normaal ga ik te voet.
- Meestal loop ik.
- Normaal loop ik.
Ik ga niet met de bus naar school.
Ik neem iedere dag de trein naar mijn werk.
Ik ga iedere dag naar het werk.
Ik ga vaker naar Brussel dan naar Parijs.
Ik ga naar school omdat ik wil leren.
Dat maakt me gek.
Volgende maand ga ik naar Parijs.