Examples of using "úszik" in a sentence and their dutch translations:
Hij zwemt nu.
Ze zwemt.
Ze zwemt goed.
- Tom zwemt.
- Tom is aan het zwemmen.
Naoko zwemt.
- Het hout drijft.
- Hout drijft.
Tom zwemt heel snel.
- De hond van Tom kan goed zwemmen.
- Toms hond kan goed zwemmen.
- De jongen is aan het zwemmen met zijn vrienden.
- De jongen is met zijn vrienden aan het zwemmen.
Olie zal op water drijven.
Tom kan beter zwemmen dan Maria.
Maria zwemt even snel als Jakobo.
Meestal is ze aan het vooruitschieten of kruipen of zwemmen.
Hout drijft, maar ijzer zinkt naar beneden.
Een witte wolk drijft in de blauwe lucht.
Ze zwemt in het geld.
Een steen drijft niet.