Examples of using "Fiú" in a sentence and their dutch translations:
Ik ben een jongen.
Hij is een grote jongen.
De jongen is heel eerlijk.
Is het een jongen of een meisje?
- Ik ben een verlegen jongen.
- Ik ben een schuchtere jongen.
Je bent een goede jongen.
Dit is de jongen.
De jongen begon te gillen.
Waar is de jongen?
Je bent een intelligente knaap.
Hallo, ouwe makker!
- De jongen draagt een bril.
- Het jongetje draagt een bril.
Die jongen is slim.
Hij is de grootste jongen.
Wat zei de jongen?
Ik ben een goede jongen.
Hij is de oudste zoon.
Wie is die jongen?
De jongen drinkt melk.
- Jack werd uitgelachen door al de jongens.
- Jack werd door alle jongens uitgelachen.
- Die jongen rent.
- Die jongen is aan het rennen.
Ik heb een stiefbroer.
De jongen heeft een appel in zijn zak.
Die jongen is erg intelligent.
De jongen sprong in het water.
Waar is je mama, jongetje?
- De jongen is aan het zwemmen met zijn vrienden.
- De jongen is met zijn vrienden aan het zwemmen.
Alle drie de jongens lachten.
Hoeveel jongens zijn er in jullie klas?
De Vader, de Zoon en de Heilige Geest vormen de Heilige Drievuldigheid.
Hij is een jongen, zij is een meisje.
Tom is een erg slimme jongen.
Deze jongen is mijn zoon.
Tom is een verlegen en eenzame jongen.
Hij is de grootste in de klas.
De jongen verkeerde duidelijk in slechte gezondheid.
Heb je een tweelingbroer?
Ik ben niet zeker of het een jongen of een meisje is.
Hij kon ongeremd tekeergaan en zijn omgeving domineren,
De jongen ontkende de fiets gestolen te hebben.
Die jongen toonde geen angst.
Dit is het raam dat kapotgemaakt werd door de jongen.
Dit is de jongen die me geholpen heeft.
Of ik een jongen of een meisje ben? Wie maakt dat wat uit?
Dit is het raam dat kapotgemaakt werd door de jongen.
- Hij weet zelfs niet of hij een jongen is of een meisje;
- Hij weet zelfs niet of het een jongen of een meisje is.
en iedere ochtend kwam dezelfde jongen die het met veel plezier omschopte.
Bij ons op school zijn er meer meisjes dan jongens.
Tom is slimmer dan de meeste jongens van zijn leeftijd.
Hij ziet er niet uit als een intelligente jongen.
De jongen vond het leuk om eieren naar mensen te gooien vanuit het raam van zijn flat.
Die jongen toonde geen angst.
Toen het meisje de kamer binnen kwam, lachten enkele jongens haar uit om haar klein hoedje.
Door zich voor Esperanto te interesseren zou de zoon zijn vader verheugen.
Ik heb een zus en een broer.