Examples of using "Mari" in a sentence and their dutch translations:
Maria giechelde.
Maria is hysterisch.
Maria had ontbijt.
Maria is blond.
- Maria is aan het leren.
- Maria leert.
Heeft Maria ondertekend?
Is zij Maria?
Maria verstaat Chinees.
Maria heeft Hongarije bezocht.
Mari is in Hongarije geweest.
- Maria houdt van feesten.
- Maria viert graag.
Mary is Toms vriendin.
Is Maria jouw dochter?
Mary hielp Tom.
- Tom stelde Maria teleur.
- Tom heeft Maria teleurgesteld.
Maria is mijn vriendin.
Tom is de ex van Mary.
Maria is Toms secretaresse.
Mary viel bijna flauw.
- Dat is Maria's man.
- Dat is Maria haar man.
- Dit is Maria's man.
Maria is een heks.
Maria is Toms secretaresse.
Maria heeft een jong weeseekhoorntje gevonden.
Maria kan goed dansen.
Maria gaat ons morgen helpen.
Tom en Mary spelen tikkertje.
Mary werkt bij een supermarkt.
Dat meisje is Mary.
Mary is een heel verlegen meisje.
Maria woont in een huis voor daklozen.
Tom is Maria's ex-man.
Maria houdt van melk.
"Tom!" "Maria!"
Tom knipte Maria's haar.
Maria deed haar sokken uit.
Maria kuste de kikker.
Maria houdt van kikkerbilletjes.
Maria huilde op de terugweg naar huis.
Maria houdt van dieren.
Maria houdt van paarden.
Ik wil Maria.
- Tom en Mary wisselden van plek.
- Tom en Maria hebben van plaats gewisseld.
- Tom en Maria zijn van plaats verwisseld.
- Mary was aan het douchen toen Tom wakker werd.
- Toen Tom wakker werd, was Mary aan het douchen.
Tom kan beter zwemmen dan Maria.
Maria drinkt alleen lactosevrije melk.
Maria heeft zich gesneden terwijl ze uien aan het fijnhakken was.
Tom dacht dat Mary van hem hield.
Maria droeg een oranje jurk.
Mary kocht een microscoop voor zichzelf.
Mary ging met een jongere man uit.
Maria houdt niet van haar man.
Tom heeft het net zo druk als Mary.
Tom en Maria hebben hun kerstcadeaus geopend.
- Tom weet niets over de familie van Maria.
- Tom weet niets over Maria's gezin.
Maria is wereldwijd de toonaangevende experte over eekhoorntjes.
Maria bedekte haar gezicht met haar handen.
Zowel Tom als ook Mary zagen er triest uit.
Tom heeft Maria’s vraag niet beantwoord.
Tom en Maria kennen elkaar al.
Tom wilde zich niet laten kussen door Mary.
Tom kon nauwelijks verstaan wat Mary zei.
Mary is de zus van Tom.
Tom en Maria tennisten de hele dag.
- Tom en Maria versierden de kerstboom.
- Tom en Maria hebben de kerstboom versierd.
Maria verzamelt alles wat op de een of andere manier betrekking heeft op eekhoorntjes.
Tom en Mary zijn afgelopen voorjaar getrouwd.
Tom en Maria gingen skiën in de Alpen.
Tom en ik waren bij Mary haar begrafenis.
Tom en Maria gingen naar het oogstfeest.
Tom en Maria vulden hun tassen met walnoten.
Tom en Maria zijn nu niet in Australië.
Thomas zei dat hij de stem van Maria had gehoord.
Tom en Maria zijn nooit in Boston geweest.
- Tom fluisterde Maria iets in d'r oor en ze glimlachte.
- Tom fluisterde Maria iets in haar oor en ze glimlachte.
Tom zei dat hij niet wist wie Maria's vriend was.
Maria gaat ons morgen helpen.
Tom eet minder dan Mary.
Tom was er niet klaar voor om Mary's liefde of vriendschap te aanvaarden.
Tom houdt van bananentaart. Daarentegen houdt Mary van chocoladetaart.
Tom heeft Maria ontslagen.
„Welke talen ken jij, Tom?” – „C++ en Java, bovendien ook een beetje PHP. En jij, Maria?” – „Frans, Japans en Hebreeuws.”