Examples of using "Most" in a sentence and their dutch translations:
Het is nu...
Maak je een grapje?
Nu weet ik het weer.
Ik heb net gedoucht.
Mag ik nu gaan?
- Waar woon je nu?
- Waar woont u nu?
- Waar woon je tegenwoordig?
Ik moet nu gaan.
Waar woont ze nu?
Ben je nu tevreden?
Nu is alles in orde.
Hij rent.
Bedreig je mij?
- Wat ben je aan het doen?
- Wat doe je nu?
- Wat ben je nu aan het doen?
- Wat zit je nu te doen?
- Waar bent u mee bezig?
- Waar woon je nu?
- Waar woont u nu?
Ben je nu moe?
Kan je me nu horen?
Waar woont ze nu?
Hier zie je het.
Als...
Ik ben nu verkouden.
Regent het nu?
Ik ga nu weg.
Ik zing nu.
- Niet nu!
- Nu niet!
Begin nu.
- En nu?
- Wat nu?
- Hij is nu lunch aan het eten.
- Hij is nu aan het lunchen.
Ga nu weg!
Heb je nu tijd?
Nu sneeuwt het.
Ga nu.
Ik ben net verhuisd.
- Ge moogt naar huis gaan nu.
- Je kunt nu naar huis gaan.
- Ik zit nu te lezen.
- Ik ben nu aan het lezen.
- Ik lig nu te lezen.
- Nu ben ik aan het lezen.
- Nu zit ik te lezen.
- Nu lig ik te lezen.
Ik ben nu aan het leren.
- Je mag nu binnenkomen.
- Nu mag je binnenkomen.
- Ze zijn net vertrokken.
- Zij zijn net vertrokken.
- Ze zijn net weggegaan.
- Zij zijn net weggegaan.
Ze is net vertrokken.
Ze heeft net gebeld.
- Ik ben moe nu.
- Ik ben nu moe.
Wat wilt ge nu?
- Nu weet ik het weer.
- Ik herinner het me nu.
Muiriel is nu 20 jaar oud.
Waar denk je aan?
Ik heb nu veel te doen.
Het is jouw beurt om te zingen.
Waarom ben je pas nu gekomen?
- Regent het in jouw stad?
- Regent het in uw stad?
- Regent het in jullie stad?
Ik heb nu geen honger.
Daar hebben we nu geen tijd voor.
Wat bent u nu?
Ik ben nu op het vliegveld.
Hoe laat is het nu?
Wat zie je nu?
Maar nu... ...voor het eerst...
Nu ziet het er zo uit.
Nu of nooit!
- Ik ben moe nu.
- Ik ben nu moe.
Ik moet nu gaan.
Waar woon je nu?
Ga nu naar huis.
Ik herinner het me nu.
Nu begrijp ik het.
Ik leer nu Duits.
Ik ben nu niet gewapend.
Wat gebeurt er nu?
Waar zijn we nu?
Zijt ge een brief aan het schrijven?
Wees nu voorzichtig.
Mag ik nu naar huis gaan?
Kan ik niet gewoon weggaan?
Doe het nu onmiddellijk.
Waarom nu?
Ik werk nu hier.
Waar gaan ze nu naar toe?
Doe het nu.
Ik moet nu gaan.
Oh! Serieus?
Ik heb nu geen tijd.
Hij is nu lunch aan het eten.
Ik leer Filipijns te spreken.
Nu weet ik alles.
Heb je nu tijd?
Ik leer nu Frans.
Waar is het nu?
- Je mag nu binnenkomen.
- Nu mag je binnenkomen.
Tom is aan het werken.
- Ik heb zojuist ontbeten.
- Ik heb juist ontbeten.
Ik heb nu tijd.
Ik leer Koreaans.
Wat moet ik nu doen?
Bluft Tom?