Translation of "Urlaub" in Dutch

- Du brauchst Urlaub.
- Sie haben Urlaub nötig.

- Je bent aan vakantie toe.
- U bent aan vakantie toe.
- Het wordt tijd voor vakantie.
- U hebt vakantie nodig.

Ich brauche Urlaub!

Ik heb een vakantie nodig.

Ich habe bezahlten Urlaub.

Ik heb betaald verlof.

- Schönen Urlaub!
- Frohe Festtage!

Prettige feestdagen!

Du benötigst dringend Urlaub.

Je hebt dringend vakantie nodig.

Ich habe keinen Urlaub.

Ik heb geen vakantie.

Er ist im Urlaub.

Hij is op vakantie.

Wo machst du Urlaub?

Waar ga je heen op vakantie?

Machst du hier Urlaub?

Ben je hier op vakantie?

Der Urlaub ist fast vorbei.

De vakantie is bijna om.

- Wir hatten einen fantastischen Urlaub in Schweden.
- Unser Urlaub in Schweden war ganz toll.

We hebben een geweldige vakantie in Zweden gehad.

- Hast du dir schon einmal Urlaub genommen?
- Haben Sie sich schon einmal Urlaub genommen?

Heb je al eens vakantie genomen?

- Wir hatten einen wunderschönen Urlaub in Schweden.
- Unser Urlaub in Schweden war ganz toll.

We hebben een heerlijke vakantie gehad in Zweden.

- Ich habe meinen Urlaub im Ausland verbracht.
- Ich bin im Urlaub ins Ausland gefahren.

Ik was op vakantie in het buitenland.

- Im Februar hatten wir einen kurzen Urlaub.
- Wir hatten einen kurzen Urlaub im Februar.

In februari hadden we een korte vakantie.

Was machst du normalerweise im Urlaub?

Wat doe je gewoonlijk in de vakantie?

Ich nehme ein paar Tage Urlaub.

Ik neem een paar dagen vrij.

Ich habe im Urlaub nichts gemacht.

Ik heb in de vakantie niets gedaan.

Wir waren bis gestern im Urlaub.

Tot gisteren waren we met vakantie.

Er ist aus dem Urlaub zurückgekehrt.

Hij is uit vakantie teruggekeerd.

Nächste Woche fahre ich in Urlaub.

Volgende week ga ik op vakantie.

Nimmst du keinen Urlaub, wirst du zusammenbrechen.

Als je geen vakantie neemt dan ga je eronderdoor.

Wieso nimmst du nicht einen Tag Urlaub?

- Waarom vraagt ge geen dag verlof?
- Waarom vraag je geen dag vrij?

Wir hatten einen herrlichen Urlaub in Schweden.

We hebben een prachtige vakantie in Zweden gehad.

Tom ist mit seinen Eltern im Urlaub.

Tom is met zijn ouders in vakantie.

Im nächsten Monat fahren wir in Urlaub.

De volgende maand gaan wij op vakantie.

Wir hatten einen wunderschönen Urlaub in Schweden.

We hebben een geweldige vakantie in Zweden gehad.

Die Deutschen machen wieder im Inland Urlaub.

De Duitsers nemen weer vakantie in eigen land.

Ich vermute, dass Tom im Urlaub ist.

Ik veronderstel dat Tom met verlof is.

In drei Wochen fahre ich in Urlaub.

- Ik ga over drie weken op vakantie.
- Ik vertrek over drie weken op vakantie.

Tut mir leid, da bin ich im Urlaub.

Het spijt me, dan ben ik op vakantie.

Wirst du dieses Jahr in den Urlaub fahren?

Ga je dit jaar met vakantie?

Wir möchten den Urlaub an einem ruhigen Ort verbringen.

We willen de vakantie op een rustige plek doorbrengen.

Ich glaube, dass wir im Juni in Urlaub fahren.

Ik denk dat we in juni op vakantie gaan.

Ich nehme Urlaub vom 20. Juli bis zum 8. August.

Ik ga van 20 juli tot 8 augustus op vakantie.

- Hatten Sie eine angenehme Reise?
- Hatten Sie einen schönen Urlaub?

Heeft u een leuke reis gehad?

- Ihr Urlaubsantrag wurde abgelehnt.
- Ihrer Bitte nach Urlaub wurde nicht stattgegeben.

Haar verlofaanvraag was geweigerd.

Ich habe gehört, dass Sie Ihren Urlaub in Neuseeland verbringen wollen.

Ik heb gehoord dat u uw vakantie in Nieuw-Zeeland gaat doorbrengen.

- Dieser Urlaub macht keinen Spaß. Wir könnten ebenso gut wieder nach Hause fahren.
- Dieser Urlaub ist kein Vergnügen. Wir könnten ebenso gut wieder nach Hause fahren.

Deze vakantie valt echt tegen - we kunnen net zo goed naar huis gaan.

Ich habe den Urlaub umso mehr genossen, als du bei mir warst.

Ik kon des te meer van mijn vrije dag genieten door met jou samen te zijn.

- Wo hast du deinen Urlaub verbracht?
- Wo hast du deine Ferien verbracht?

Waar ben je met vakantie geweest?

Während sie im Urlaub waren, haben sich ihre Nachbarn um den Hund gekümmert.

Toen ze op vakantie waren, zorgden hun buren voor de hond.

- Ich habe meinen Urlaub am Strand verbracht.
- Ich verbrachte meine Ferien am Strand.

Ik heb mijn vakantie aan het strand doorgebracht.

Wenn man beginnt, seinem Passfoto ähnlich zu sehen, sollte man in den Urlaub fahren.

Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.

Ich möchte dich fragen, ob du Lust hast mit mir nächsten Monat Urlaub zu machen.

Ik wil je vragen of je zin hebt om met mij op vakantie te gaan volgende maand.

Und ihr mögt vielleicht denken, dass es etwas anderes ist, wenn ihr nur in den Urlaub fliegt

En je zou kunnen denken dat het verschillend is als je slechts reist voor vakantie...

- Wie hast du die Ferien verbracht?
- Wie hast du deine Ferien verbracht?
- Wie haben Sie Ihren Urlaub verbracht?
- Wie habt ihr eure Ferien verbracht?

Hoe heb jij je vakantie doorgebracht?

- Wenn man beginnt, seinem Passfoto ähnlich zu sehen, sollte man in den Urlaub fahren.
- Wenn Sie bald so aussehen wie das Foto in Ihrem Pass, sind Sie urlaubsreif.

Als je op de foto in je paspoort begint te lijken moet je op vakantie gaan.