Translation of "Schwedisch" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Schwedisch" in a sentence and their dutch translations:

Sprichst du Schwedisch?

- Spreek je Zweeds?
- Spreekt u Zweeds?
- Spreken jullie Zweeds?

Ich spreche Schwedisch.

Ik spreek Zweeds.

Ich lerne Schwedisch.

Ik leer Zweeds.

Ich möchte Schwedisch beherrschen.

Ik wil graag Zweeds beheersen.

Ich lerne Schwedisch und Deutsch.

Ik leer Zweeds en Duits.

Schweden heißt auf Schwedisch "Sverige".

Zweden wordt "Sverige" genoemd in het Zweeds.

Schweden wird auf Schwedisch "ˈsværjə" ausgesprochen.

Zweden wordt uitgesproken als "sværjə" in het Zweeds.

Ich bin Finne, aber ich spreche auch Schwedisch.

- Ik ben Fin, maar ik spreek ook Zweeds.
- Ik ben Fins maar ik spreek ook Zweeds

Viele Wörter werden auf Dänisch, Schwedisch und Norwegisch fast gleich geschrieben und buchstabiert, haben aber in einer Nachbarsprache oder in beiden eine ganz andere Bedeutung.

Veel woorden in het Deens, Zweeds en Noors worden op bijna dezelfde manier geschreven, maar hebben een hele andere betekenis in een of beide buurtalen.