Examples of using "Schwarz" in a sentence and their dutch translations:
Het was zwart.
De mijne is zwart.
Zwart staat je goed.
Zwart wint.
Zwart staat je goed.
Ze droeg zwart.
- Alles werd donker.
- Alles werd zwart.
- Ik hou van de kleur zwart.
- Ik hou van zwart.
De mijne is zwart.
Ze is altijd in het zwart gekleed.
De nacht was zo donker, bijna zo donker als zijn hart.
Zij kleedt zich altijd in het zwart.
Ja, kijk. Zwart.
Ja, kijk. Zwart.
Is het niet zwart?
De kat is zwart.
Is het paard zwart?
Het paard is zwart.
Ik geef de voorkeur aan de zwarte.
Is jouw auto zwart?
Ze is altijd in het zwart gekleed.
Zwart staat je goed.
Het potlood is zwart.
Mijn paard is zwart.
Jouw kat is zwart.
Deze bloem is zwart.
Mijn kat is zwart.
Papier is wit, koolstof is zwart.
De nacht was zo donker, bijna zo donker als zijn hart.
- Tom heeft zijn haar zwart geverfd.
- Tom verfde zijn haar zwart.
Voor mij is dat zwart of wit.
De vis was aangebrand.
- Ik hou van de kleur zwart.
- Ik hou van zwart.
Haar nieuwe vriend is zwart.
Hij heeft zijn koffie graag zwart.
Papier is wit, koolstof is zwart.
Een raaf is zo zwart als steenkool.
Zij kleedt zich altijd in het zwart.
Zij was helemaal in het zwart gekleed.
Papier is wit, kolenstof is zwart.
Het staat hier zwart op wit.
Hij kleedt zich altijd in het zwart.
We associëren zwart vaak met de dood.
- Tom zijn haar is zwart.
- Toms haar is zwart.
- Tom heeft zwart haar.
Niet alles is zwart-wit.
We associëren zwart vaak met de dood.
Een raaf is zo zwart als steenkool.
Een raaf is zo zwart als steenkool.
We associëren zwart vaak met de dood.
Ze verft haar haar al jaren zwart.
Ze verft haar haar al jaren zwart.
- De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
- De pot verwijt de ketel.
Hij heeft twee katten, eentje wit, eentje zwart.
Ik heb een hond. Hij is zwart en zijn naam is Tiki.
- De pot verwijt de ketel dat die zwart ziet.
- De pot verwijt de ketel dat hij zwart ziet.
- De pot verwijt de ketel.
Ik heb twee honden. De ene is wit, de andere zwart.
Hij heeft twee katten, eentje wit, eentje zwart.
We hebben twee katten; de ene is wit en de andere zwart.
Ze heeft twee katten. De ene is wit en de andere is zwart.