Examples of using "Polizist" in a sentence and their dutch translations:
John is politieagent geworden.
De politieagent was dronken.
Zijn vader is politieagent.
De politieagent was dronken.
Ben je een politieagent?
Ik ben politieagent.
John is politieagent geworden.
De politieman achtervolgde de inbreker.
- Haar vader is politieman.
- Zijn vader is politieagent.
- Hij is politieagent geworden.
- Hij werd politieagent.
Haar vader is politieman.
John is politieagent geworden.
De politieagent was dronken.
De man is politieagent.
Ik ben politieagent.
De politieagent was dronken.
De politieagent haalde de twee vechtende mannen uit elkaar.
De politieagent draagt een gasmasker.
De politieman achtervolgde de inbreker.
De politieagent maande hem te stoppen.
Hij ontsnapte, verkleed als politieagent.
Tom verkleedde zich als politieagent.
- Ik ben van de politie.
- Ik ben politieman.
De politieagent haalde de twee vechtende mannen uit elkaar.
- De politieagent heeft in de lucht geschoten.
- De politieagent schoot in de lucht.
De politieagent gaf me een teken om te stoppen.
Tom was bij de NYPD.
- Ik ben van de politie.
- Ik ben politieman.
- Ik ben een flik.
- Ik ben politieagent.
De politieagent werd geconfronteerd met de boze menigte.
De politieman nam de jongen het mes af.
De politieagent richtte zijn pistool op de man.
Daar komt een smeris.
De agent redde het kind van de verdrinkingsdood.
De politieagent moet zeggen "Zo luidt de wet."
De politieagent scheen met zijn zaklantaarn in het huis.
De dief zette het op een lopen wanneer de politieagent hem zag.
Wat ga je met het geld doen, vroeg de politieagent.
De politieagent legde een vel papier voor hem neer.