Examples of using "Liest" in a sentence and their dutch translations:
Hij leest.
De vrouw is aan het lezen.
- Hij leest veel.
- Ze leest veel.
Ze leest graag.
Wat zijn jullie aan het lezen?
Hij leest.
- Wie leest er?
- Wie is er aan het lezen?
Ze leest.
Je leest.
Tom leest.
- Wat ben je aan het lezen?
- Wat bent u aan het lezen?
- Wat zijn jullie aan het lezen?
- Wat lezen jullie?
De vrouw is aan het lezen.
Wat lees je?
Tom leest boven.
Hij leest veel.
Ze leest graag.
Tom leest langzaam.
Wat leest Tom?
Ze leest veel.
Tom leest graag.
- Tom leest.
- Tom is aan het lezen.
Ze leest niets.
Hij leest voortdurend.
Wat ben je aan het lezen?
De vrouw is aan het lezen.
Hij leest nooit.
Tom leest boven.
- Hij leest.
- Hij is aan het lezen.
Nu lees ik, lees jij en leest hij; wij lezen allen.
- Tom leest de Bijbel.
- Tom is de Bijbel aan het lezen.
Ze leest graag boeken.
Hij leest graag kranten.
Tom leest nauwelijks tijdschriften.
- Tom is een boek aan het lezen.
- Tom leest een boek.
Tom leest een geschiedenisboek.
Hij leest graag boeken.
Hij leest een boek.
Je leest te veel.
Lees jij Toms blog?
Welk boek lees je?
- Tom leest graag boeken.
- Tom vindt het leuk om boeken te lezen.
Lena leest een tijdschrift voor jongeren.
Je leest mijn gedachten.
Hij is het aan het lezen.
De vrouw is aan het lezen.
Tom leest graag sprookjes.
Lees je veel boeken?
Welke krant lees jij?
- Iedere morgen leest ze de krant.
- Ze leest elke morgen de krant.
Ze leest elke morgen de krant.
Welke krant lees je meestal?
Wie dit leest is gek.
De bekwame bewaking leest het.
Hij is een roman aan het lezen.