Examples of using "Lernen" in a sentence and their dutch translations:
Onderwijzen is leren.
Ga leren.
Je moet hard leren.
Ik heb slechts drie doelen in het leven: leren, leren en leren.
Ik wil leren zwemmen.
Ik wil graag Frans leren.
Ik wil leren zwemmen.
Wat leert men?
- Ik moet studeren.
- Ik moet leren.
Ik wil leren.
We leren Arabisch.
Moet ik studeren?
Wij leren Spaans.
We zouden moeten studeren.
We leren Chinees.
Ze studeren in de namiddag.
- We zijn Frans aan het studeren.
- We studeren Frans.
Wanneer leert u?
Eekhoorns leren snel.
Studeert u morgen?
Onderwijzen is leren.
- Lesgeven is leren.
- Onderwijzen is leren.
- Leren is leren.
- Ik wil graag leren dansen.
- Ik wil leren dansen.
Waarom wil je Engels leren?
Je moet meer grammatica leren.
Hij wil leren koken.
Het is leuk om Esperanto te leren.
- Het is moeilijk om te leren.
- Het leren is moeilijk.
- Ge moet leren uit uw fouten.
- Je moet leren van je eigen fouten.
kon ik leren.
Er valt hier iets te leren.
Ik moest alles leren.
Ga je Engels leren?
Ik wil leren dansen.
Ik wil leren zwemmen.
Ik wil leren snowboarden.
Hij wil leren koken.
Ik wil graag Frans leren.
Ik wil Duits studeren.
Ik ga Duits studeren.
Ik wil standaard Engels leren.
Ik moet Japans leren.
Ik zal Esperanto leren.
Hij wil leren zwemmen.
Ik wil Hebreeuws leren.
Ik wil Engels leren.
Ik wil Roemeens leren.
Ik wil Iers leren.
Ik ga Frans leren.
- We waren aan het studeren.
- We studeerden.
Je moet veel studeren.
Ik zou Frans moeten leren.
Ik wil Nederlands leren.