Examples of using "Jean" in a sentence and their dutch translations:
Is uw naam Jean?
- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?
Jean en Kate zijn een tweeling.
Ze kozen John als aanvoerder van het team.
- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?
Ze kozen John als aanvoerder van het team.
Ik ben altijd al een grote fan geweest van Jean Reno.
Ik zou graag met John spreken.
- Hij heeft een zoon die John heet.
- Hij heeft een zoon met de naam Johano.
Jean-de-Dieu Soult kwam uit een klein stadje in Zuid-Frankrijk en nam op 16-jarige leeftijd