Translation of "Jean" in Dutch

0.004 sec.

Examples of using "Jean" in a sentence and their dutch translations:

- Ist Ihr Name Jean?
- Heißen Sie Jean?

Is uw naam Jean?

Was hat Jean gemacht?

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

Jean und Kate sind Zwillinge.

Jean en Kate zijn een tweeling.

Sie wählten Jean zum Mannschaftskapitän.

Ze kozen John als aanvoerder van het team.

- Was hat Jane gemacht?
- Was hat Jean gemacht?

- Wat heeft Jean gedaan?
- Wat heeft Jean gemaakt?

- Sie wählten Jean zum Mannschaftskapitän.
- Sie wählten John zum Mannschaftskapitän.

Ze kozen John als aanvoerder van het team.

Ich war schon immer ein großer Bewunderer von Jean Reno.

Ik ben altijd al een grote fan geweest van Jean Reno.

- Ich würde gerne mit John sprechen.
- Ich würde gerne mit Jean sprechen.

Ik zou graag met John spreken.

- Er hat einen Sohn, der John heißt.
- Er hat einen Sohn, der Jean heißt.

- Hij heeft een zoon die John heet.
- Hij heeft een zoon met de naam Johano.

Jean-de-Dieu Soult stammte aus einer kleinen Stadt in Südfrankreich und trat im Alter von 16 Jahren

Jean-de-Dieu Soult kwam uit een klein stadje in Zuid-Frankrijk en nam op 16-jarige leeftijd