Examples of using "Frucht" in a sentence and their dutch translations:
Eet het fruit!
Welke vrucht is rood?
De vrucht is geel.
Het fruit is groen.
Welke vrucht is geel?
- De vrucht is zoet.
- Het fruit smaakt zoet.
Dit fruit smaakt niet goed.
Dit fruit smaakt niet goed.
Is de tomaat een vrucht of een groente?
Aan de vrucht herken je de boom.
Deze vrucht heeft de vorm van een sinaasappel en smaakt als een ananas.
Veel van wat ik vandaag vertel... ...is ontstaan tijdens die eenzame tijd in de gevangenis.
- Je succes is de vrucht van je harde werken.
- Je succes is het resultaat van je harde werken.
Mijn boom had enkele bloesems maar geen enkele vrucht.