Translation of "Apotheker" in Dutch

0.003 sec.

Examples of using "Apotheker" in a sentence and their dutch translations:

Er ist Apotheker.

Hij is een apotheker.

Er ist kein Apotheker.

Hij is geen apotheker.

Er hat sich als Apotheker niedergelassen.

Hij werkt als apotheker.

- Er ist Apotheker.
- Er ist Pharmazeut.

Hij is een apotheker.

Der junge Apotheker beschloss, eine Apotheke zu gründen.

De jonge apotheker besloot om een apotheek te openen.