Examples of using "Shirt" in a sentence and their dutch translations:
Ik hou van jouw T-shirt.
- Ik heb mijn T-shirt gewassen.
- Ik waste mijn T-shirt.
Je draagt je T-shirt binnenstebuiten.
Doe je T-shirt uit en ga liggen.
Dit T-shirt is te klein voor mij.
Wat? Dit T-shirt kost drieduizend yen? Dat is afzetterij!
Vrijwilligers krijgen een T-shirt.
Wat? Dit T-shirt kost drieduizend yen? Dat is afzetterij!
Tom trok zijn shirt over zijn hoofd.
Maria trok haar shirt over haar hoofd.
Het is maar tien graden, en hij loopt in een T-shirt buiten. Ik krijg het al koud als ik naar hem kijk.