Examples of using "Question" in a sentence and their dutch translations:
Een goede vraag.
- Goeie vraag.
- Een goede vraag.
Stel een vraag!
Het is een goede vraag.
- Goeie vraag.
- Een goede vraag.
Geen denken aan!
Wat een vraag!
Een vraag.
- U hebt een vraag.
- Ze hebben een vraag.
Beantwoord de vraag.
Het is een moeilijke vraag.
Beantwoord mijn vraag.
Ik heb nog een vraagje.
Wat was uw vraag?
Mijn tweede vraag voor jullie is:
Die laatste vraag is,
Dit is de vraag:
is de volgende vraag:
- Stel je vraag.
- Stel jullie vraag.
Ik heb een vraag.
Stel een vraag!
- Nooit!
- Nooit.
Stel je vraag!
Stel uw vraag!
Wat een domme vraag!
Dat is een rare vraag.
Jullie eerste vraag is
Dit is een goed punt.
Waardoor je je afvraagt:
En dat roept de vraag op: waarom niet?
De nieuwe vraag is:
- Het is een gênante vraag.
- Het is een beschamende vraag.
- Ik wil graag een vraag stellen.
- Ik zou iets willen vragen.
Hij herhaalde zijn vraag.
Ontwijk mijn vraag niet.
Daar komt niets van in!
Beantwoord mijn vraag.
Ik heb nog een vraagje.
De vraag is dit.
Ik heb een domme vraag.
Ik heb een domme vraag.
Laten we beginnen met die vraag.
- Het draait allemaal om geld.
- Het gaat allemaal om geld.
De vraag is gevoelig.
Dit is volledig onmogelijk.
Dat is een fascinerende vraag.
Dit onderwerp is controversieel.
Beantwoord de vraag.
Dat is een domme vraag!
Jullie hebben een vraag.
We hebben een vraag.
Deze vraag is verwrongen.
Bedankt dat je het vraagt!
Ik ga nog liever dood!
- Stel hem de vraag!
- Stel haar de vraag!
Deze vraag is niet makkelijk.
Het is een kwestie van tijd.
Er is geen antwoord op jouw vraag.
- Ik begrijp je vraag niet.
- Ik begrijp jullie vraag niet.
- Ik begrijp uw vraag niet.
Het is een kwestie van tijd.
U heeft mijn vraag niet beantwoord.
- Er is geen antwoord op uw vraag.
- Op jouw vraag is geen antwoord.
- Er is geen antwoord op je vraag.
- Er is geen antwoord op jouw vraag.
- Er is geen antwoord op jullie vraag.
En ik vind dat een hele goede vraag
Dat was niet het punt.