Examples of using "Partir" in a sentence and their dutch translations:
Laat Tom gaan.
We moeten gaan.
- Ze mogen gaan.
- Ze kunnen gaan.
- Zij kunnen gaan.
- Zij mogen gaan.
Laat haar gaan.
Ze mogen gaan.
ook loslaat'.
- We moeten vertrekken.
- We moeten gaan.
- Ze zijn net vertrokken.
- Zij zijn net vertrokken.
- Ze zijn net weggegaan.
- Zij zijn net weggegaan.
Zou je mij laten gaan?
De bus vertrekt dadelijk.
We moeten gaan.
Mag ik gaan?
Wij willen weggaan.
- Jullie mogen gaan.
- U mag gaan.
Alles moet weg!
Moet ik gaan?
Moet ik weggaan?
- Je mag gaan.
- Je kunt beginnen.
- Je mag vertrekken.
- Ik wil graag weg.
- Ik wil graag vertrekken.
- Ik wil graag weggaan.
- Ik zou graag willen vertrekken.
We zouden graag vertrekken.
Wie wil gaan?
Ze is net vertrokken.
Hij is net weggegaan.
- We zijn klaar om te gaan.
- We zijn klaar om te vertrekken.
Weggaan is een beetje doodgaan, maar doodgaan is meer dan weggaan.
Waarom wil je vandaag weggaan?
Moest je vroeg vertrekken?
Ze kan beter gaan.
Mag ik nu gaan?
Hij is net weggegaan.
We moeten vroeg vertrekken.
Ze verplichtten haar te gaan.
Ik vertrek morgen.
Ga nu weg.
We gaan morgen vertrekken.
Ik kan niet wachten om te vertrekken.
Tom is net vertrokken.
Ok, ik zal weggaan.
Hij kan morgen vertrekken.
Zij zijn net vertrokken.
- Waarom moet je ervandoor?
- Waarom moet je weg?
We zijn van plan morgen te gaan.
Ik moet nu gaan.
Je moet nu gaan.
Ga je morgen vertrekken?
Zij liet me gaan.
Mag ik nu gaan?
Ik geef je het bevel onmiddellijk te vertrekken!
U kunt maar beter weggaan.
lk moet gaan.
- Wil je vandaag vertrekken?
- Willen jullie vandaag gaan?
Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.
Je moet gaan.
om uit te gaan van het hart,
- U mag nu gaan, meneer.
- U kunt nu gaan, meneer.
- Ik verbied je weg te gaan.
- Ik verbied u weg te gaan.
- Ik verbied jullie weg te gaan.
Waarom wil je vandaag weggaan?
Vanaf hier loopt alles gesmeerd.
Neem mij niet kwalijk, ik moet vertrekken.
U mag gaan.
U kunt maar beter weggaan.
Ze mogen gaan.
Hoeveel haltes nog?
Laat het gaan.
Ik kan niet gaan.
- De bus is juist vertrokken.
- De bus is net vertrokken.
Ik wil gaan en dansen.
Ik liet hen gaan.
Een trein zal binnenkort vertrekken.
We zijn klaar om te vertrekken.
We zullen nu vertrekken.
Laat me gewoon gaan.
Ze heeft besloten om niet te gaan.
Ze staan op het punt weg te gaan.
Laat haar los!
Ik denk dat het tijd is om te vertrekken.
Ik denk dat je nu beter gaat.
We zijn gemaakt van krom hout,
Vanaf nu tot aan het ochtendgloren...
Het spijt me, maar nu moet ik weg.
We hadden vroeger moeten vertrekken.
- Sinds wanneer?
- Vanaf wanneer?
Moet ik op staande voet vertrekken?