Examples of using "Jouez" in a sentence and their dutch translations:
- Spelen jullie voetbal?
- Voetballen jullie?
Speel hoempa!
- Wanneer speel je tennis?
- Wanneer speelt u tennis?
- Wanneer spelen jullie tennis?
- Wanneer tennist u?
- Wanneer tennis je?
- Wanneer tennissen jullie?
- Waar speelt gij tennis?
- Waar tennissen jullie?
Ben jij goed in tennis?
Speel niet met me, Tom.
Jullie spelen heel goed gitaar.
Speel geen spelletje met mij!
- Golf je?
- Golft u?
- Golfen jullie?
- Speel je golf?
- Speelt u golf?
- Spelen jullie golf?
Speel hier nooit.
- Bowl je?
- Bowlt u?
- Bowlen jullie?
- Kegelen jullie?
- Kegelt u?
- Kegel je?
Speel buiten in plaats van televisie te kijken.
- Wat speel je?
- Wat zit je te spelen?
- Wat ben je aan het spelen?
Speel geen spelletjes met me.
Speel je nog golf?
Speel muziek voor dierbaren via de telefoon.
Ben jij goed in tennis?
- Speel je geen tennis?
- Speelt u geen tennis?
- Spelen jullie geen tennis?
Speel niet met me, Tom.
Speel je nog golf?
Overigens, speelt gij viool?
Speel je nog steeds gitaar?
- Speel je honkbal?
- Spelen jullie honkbal?
- Speelt u honkbal?
Speel niet met vuur!
Ben jij goed in tennis?
Speel geen spelletje met mij!