Examples of using "Foot" in a sentence and their dutch translations:
Laten we het voetbal afschaffen!
Tom kan voetballen.
Gisteren heb ik voetbal gespeeld.
Hij vindt voetbal leuk.
- Speel je voetbal?
- Voetbal je?
- Spelen jullie voetbal?
- Voetballen jullie?
Ik speel voetbal.
Hij vindt voetballen leuk.
Hij is gek op voetbal.
Gisteren heb ik voetbal gespeeld.
- We hebben voetbal gespeeld gisteren.
- Gisteren speelden we voetbal.
Mijn vader houdt niet van voetbal.
Hij houdt echt van voetbal.
Tom kan voetballen.
Hij is gek op voetbal.
Ik ga voetbal spelen na school.
Elke zaterdag spelen we voetbal.
De voetballer strikt de veters van zijn voetbalschoenen.
Hij houdt van voetbal.
- Mary speelt voetbal.
- Mary voetbalt.
- Maria is aan het voetballen.
Sami speelde voetbal.
Vandaag voel ik er niet voor om te werken, laten we gaan voetballen.
Cristiano Ronaldo is een voetballer.
Toen hij jong was voetbalde hij soms.
Elke zaterdag spelen we voetbal.
Ik wil tafelvoetballen.
Wat?! Je hebt je huiswerk niet gemaakt vanwege een voetbalwedstrijd? Dat is geen excuus!