Examples of using "Jardin" in a sentence and their dutch translations:
- Zij zijn in de tuin.
- Ze zijn in de tuin.
Ze vernielen de tuin.
- Wat een prachtige tuin.
- Wat een leuke tuin.
Ik geef hun tuin water.
- Jullie renden in de tuin.
- U rende in de tuin.
Zij zijn in de tuin.
Zij zijn in de tuin.
Ik ga de tuin in.
Hij besproeit de tuin.
Ze besproeien de tuin.
Deze tuin is prachtig.
- Hij heeft deze tuin aangelegd.
- Hij legde deze tuin aan.
Hij werkt graag in de tuin.
- Hij gaat naar de kleuterschool.
- Hij gaat naar de peuterspeelzaal.
Mijn vrouw houdt van haar tuin.
Wij hebben geen tuin.
We zijn in de tuin.
Maria gaf de tuin water.
- Jullie renden in de tuin.
- U rende in de tuin.
Er was niemand in de tuin.
Wat zijn de kinderen aan het doen in de tuin?
"Mijn tuin is van mij!"
- Mijn vader is nu in de tuin.
- Mijn vader is voor het ogenblik in de tuin.
De tuin was vol met bloemen.
De tuin ligt achter het huis.
In mijn tuin groeien er bramen.
Zijn tuin is een kunstwerk.
Elk huis had een tuin.
Wij hebben in de tuin gegeten.
Er loopt een konijn in de tuin.
De honden zijn in de tuin.
Deze deur geeft op de tuin uit.
Mijn tuin is klein.
Ze kweekt tomaten in haar tuin.
Hij kweekt tomaten in zijn tuin.
Ze plukte bloemen in de tuin.
- Hij heeft een boom omgehakt in de tuin.
- Hij heeft een boom in de tuin geveld.
in de kleuterklas en de lagere school.
Ik heb een appelboom geplant in mijn tuin.
Alle bloemen in de tuin zijn geel.
Hij verbouwt tomaten in de tuin.
Hij kweekt tomaten in zijn tuin.
- De haas stal een wortel uit de tuin.
- De haas heeft een wortel uit de tuin gestolen.
De kat speelt graag in de tuin.
Je tuin heeft wat aandacht nodig.
- De vijgen van zijn tuin smaken heerlijk.
- De vijgen van haar tuin smaken heerlijk.
Meneer White's tuin is groot.
Mijn vader is nu in de tuin.
Ze plant rozen in de tuin.
Veel kinderen kwamen samen in de tuin.
Er was niemand in de tuin.
Ze kweekt tomaten in haar tuin.
De rozen in mijn tuin zijn prachtig.
We hebben samen in een tuin gegeten.
Onze tuin stond vol onkruid.
Heeft het huis een tuin?
De tuin stond vol met gele bloemen.
Ik zie de tuin van je vader.
Ik was de hele namiddag in de tuin.
Ze hielp haar vader bij het werk in de tuin.
Hij heeft een bubbelbad in zijn achtertuin.
Ze heeft een bubbelbad in haar achtertuin.
Ik plant bonen in mijn tuin.