Examples of using "Gris" in a sentence and their dutch translations:
Zijn trui is grijs.
Ze zijn grijs.
We zijn grijs.
Hij had grijs haar.
Haar haar wordt grijs.
Zijn trui is grijs.
Mijn pak is grijs.
Ik had grijs haar.
De lucht was grijs.
Het weer is grijs.
De ezels zijn grijs.
De wolken zijn grijs.
We worden oud en grijs.
Dit potlood is niet grijs.
- Hij had grijs haar.
- Ik had grijs haar.
Het wordt bewolkt.
Hij had grijs haar.
Ik heb al een paar grijze haren.
Heeft hij grijs haar?
Tom heeft veel grijze haren.
's Nachts zijn alle katten grijs.
- Ik heb steeds meer grijze haren.
- Mijn haar wordt steeds grijzer.
Zijn pak was grijs en zijn stropdas was geel.
Toms haar is grijs geworden.
Mijn haar was bruin voordat het grijs werd.
Grijze eekhoorns begraven noten, maar rode eekhoorns niet.
In de Kabylische jurk vinden we meer dan één kleur. Er is zwart, blauw, groen, paars, marine, roze, rood, zilver, turkoois, paars, wit, geel, oranje en grijs. Het is veelkleurig.