Examples of using "Gâteau" in a sentence and their dutch translations:
Proef deze koek eens.
Je taart is heerlijk.
- Ze heeft voor mij een cake gebakken.
- Ze bakte een cake voor mij.
Ze heeft voor mij een cake gebakken.
- Ze heeft voor mij een cake gebakken.
- Ze bakte een cake voor mij.
Je taart is heerlijk.
- Ik was cake aan het bakken.
- Ik was een cake aan het bakken.
Ik neem een stuk taart.
Help jezelf met de taart, alsjeblieft.
Verdeel de taart onder jullie drieën.
Zal er taart zijn?
Hanako houdt erg van gebak.
Ze heeft voor mij een cake gebakken.
- Wie heeft de taart verbrand?
- Wie heeft de cake verbrand?
Maria versierde de taart.
Mijn moeder maakt een taart.
Dat is kinderspel.
Ik hou van chocoladetaart.
Ik ga een taart versieren.
Ik zag mijn moeder de taart verstoppen.
- De koek smaakt zoet.
- De cake smaakt zoet.
Mijn moeder verdeelde de taart in acht stukken.
Ik weet niet wie de taart heeft gemaakt.
Verdeel de taart onder jullie drieën.
Snij de cake met een mes.
- Neem wat taart, alsjeblieft.
- Neem wat cake, alsjeblieft.
De pastei is niet helemaal gaar.
Wie heeft de cake verbrand?
Proef deze koek eens.
Eet niet te veel cake.
Wilt u nog een stuk gebak?
Je hebt al taart gegeten.
Ik ben vergeten een verjaardagstaart te kopen.
Mijn moeder sneed de taart.
De kaastaart smaakte te zoet.
Hij blies de kaarsen op de taart uit.
Wie wil nog een stuk taart?
Ik zag mijn moeder de taart verstoppen.
Het gaat makkelijk worden dit werk voor dinsdag af te krijgen.
Laat het gebak afkoelen alvorens op te dienen.
Mijn moeder maakt een taart voor mijn vader.
Op de verjaardagstaart staan twaalf kaarsjes.
Mijn moeder heeft een kersttaart voor me gemaakt.
Mamma heeft voor mijn verjaardag een cake gebakken.
Ze gaven Tom een stuk taart.
Mama is een taart aan het maken.
Zet alsjeblieft wat kaarsen op de verjaardagstaart.
Ik heb lekkere koffie en koek voor u klaargemaakt.
Deze taart is te zoet voor mij.
Een taart in gelijke stukken snijden is nogal moeilijk.
We hebben meel, suiker en eieren nodig om deze taart te bakken.
Ik ben van plan een taart te bakken voor Maria's verjaardag.
Mijn moeder zette dertien kaarsen op mijn verjaardagstaart.
Ze proefde van de cake om te zien of hij zoet genoeg was.
Wie heeft dit gebak gemaakt?
Maria gaf Tom het eerste stukje cake.
- Dat is kinderspel.
- Het is een fluitje van een cent.
- Dat is een fluitje van een cent.
De chocoladecake bracht haar in verzoeking, hoewel ze een dieet volgde.
Ze verdeelde de taart in vijf stukken.
- Ze is gek op cake.
- Ze is echt gek op cake.
Beter brood zonder boter dan taart zonder vrijheid.
Die berg beklimmen was een fluitje van een cent.
Ik zou graag een groot stuk taart en een kop koffie willen.
Mag ik een stukje van je taart? Ik wil gewoon even proeven.
Het heeft geen zin naar de cake te zoeken: ik heb hem al opgegeten.
Hou een stukje gebak voor me apart, ik moet weg.
Zij sneed de taart in 6 stukken en gaf aan elk kind een stuk.
Jij was het niet die de cake hebt gegeten die ik heb gemaakt, het was je zus.