Examples of using "Kaa" in a sentence and their dutch translations:
Met wie zou je uit willen gaan? Met Tom of met John?
Kom met me zwemmen.
Heb je daar hulp bij nodig?
Tom woont bij zijn ouders.
Ik wil meer tijd met mijn gezin doorbrengen.
Ik wil meer tijd met mijn gezin doorbrengen.
Een, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven, acht, negen, tien.